Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:109

Zaaknummer

L 80-2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over wie zijn opdrachtgever was. Verweerder had, gelet op de vragen van klager daaromtrent, die onduidelijkheid weg moeten nemen.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 18 november 2013

in de zaak L 80 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

       

klager

 

tegen:

B

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 13 maart 2013 met kenmerk D, door de raad ontvangen op 14 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement L de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 13 maart 2013 met bijlagen.

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager had vanaf 1994 met zijn toenmalige compagnon een belasting­advieskantoor. Hij was mede-aandeelhouder en – via zijn holding – directeur van de vennootschap. Per 15 mei 2012 is de samenwerking beëindigd en is klager als directeur uitgetreden. Hij bleef nog wel mede-aandeelhouder.

2.2      Vanaf 2010 bestond tussen het belastingadvieskantoor  en de Belastingdienst een discussie over achterstallige loonbelastingbetalingen. De Belastingdienst had  in 2011 het voornemen kenbaar gemaakt om de bestuurders van het belastingadvieskantoor voor de niet betaalde bedragen aansprakelijk te houden. In verband met dat voornemen van de Belastingdienst is nog voor 15 mei 2012 verweerder door de secretaresse van het belastingadvieskantoor uitgenodigd voor een bespreking met klager en de heer Z, die het kantoor zou voortzetten.

2.3      Op 16 mei 2012 heeft ten kantore van het belastingadvieskantoor een gesprek plaatsgevonden met verweerder. Hierbij waren klager, zijn voormalige compagnon Z en verweerder aanwezig.

2.4     Op 22 mei 2012 stuurt klager aan verweerder een e-mail waarin hij, gelet op de gebrouilleerde verhoudingen met zijn compagnon, die tijdens het gesprek van 16 mei 2012 aan de orde zijn gekomen, zijn nieuwe adres aan verweerder kenbaar maakt. In die e-mail bevestigt klager dat afgesproken is dat verweerder zowel de heer Z als klager zou informeren. Verweerder antwoordt diezelfde dag op de e-mail en bedankt klager voor toezending van zijn contactgegevens. Voorts merkt verweerder op dat hij zich, zoals afgesproken, nog die week bij klager en de heer Z zal melden voor een vervolg op de bespreking van 16 mei 2012.

2.5     Op 4 juni 2012 stuurt klager een e-mail aan verweerder waarin hij informeert naar de stand van zaken.. Op deze mail wordt door verweerder niet direct gereageerd. Op 8 juni 2012 stuurt klager een rappèl. Vervolgens stuurt klager op 12 juni 2012 een aangetekend schrijven waarin hij verweerder nadrukkelijk vraagt om te reageren op de e-mails van 4 en 8 juni 2012 en klager te informeren over de stand van zaken. Verweerder antwoordt bij mail van 13 juni 2012 en geeft aan verdere berichtgeving van de Ontvanger van de Belastingdienst af te wachten. Nog diezelfde dag antwoordt klager op deze mail van verweerder en geeft aan niets meer te hebben vernomen van zijn voormalige compagnon, de Belastingdienst of de Ontvanger. Klager schrijft voorts het volgende: “Zonder tegenbericht van uw zijde ga ik er overigens van uit dat de aan u gegeven opdracht om ons in deze bij te staan is vastgelegd”. Door verweerder wordt hierop niet gereageerd.

2.6     Op 2 augustus 2012 stuurt klager een e-mail aan verweerder waarin hij wederom informeert naar de stand van zaken en aangeeft dat hij, zonder andersluidend tegenbericht van verweerder, ervan uitgaat dat verweerder deze kwestie nog steeds onder zijn hoede heeft.

2.7     Verweerder antwoordt nog diezelfde dag als volgt: “Er is op dit moment niets te melden, vandaar de ‘radiostilte’. Ik wacht nog steeds op bericht van de Belastingdienst.” Klager ontvangt vervolgens op 15 augustus 2012 per e-mail rechtsreeks van het belastingadvieskantoor de conceptrapportage van de Belastingdienst. Bij mail van 17 augustus 2012 bericht klager verweerder hierover en vraagt aan verweerder of deze op de hoogte is van de inhoud van de conceptrapportage en of verweerder is betrokken bij de conceptreactie daarop.

2.8     Aangezien verweerder op deze mail niet reageert, stuurt klager op 21 augustus 2012 een rappèl aan verweerder. Daarop antwoordt verweerder  dat hij op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet inhoudelijk kan reageren op hetgeen in de e-mail van klager is opgenomen. Verweerder verwijst klager naar de directies van de vennootschappen.

2.9     Bij e-mail van 21 augustus 2012 uit klager zijn ongenoegen over de reactie van verweerder. Klager stelt zich op het standpunt dat reeds eerder met hem is gecommuniceerd, overlegd en gecorrespondeerd en dat verweerder zowel de belangen van de directies van de vennootschappen zou behartigen als de belangen van klager, die 50% aandeelhouder is en bovendien als voormalig bestuurder ook in privé een risico terzake van bestuurdersaansprakelijkheid loopt. Klager rappelleert verweerder schriftelijk op 23 augustus 2012, 24 augustus 2012 en 27 augustus 2012.  Op 1 september 2012 stuurt klager nog een e-mail aan verweerder waarin hij aangeeft dat hij zich genoodzaakt ziet om een klachtprocedure jegens verweerder op te starten. Vervolgens wendt klager zich bij brief van 3 september 2012 tot de deken.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

          verweerder, hoewel klager hem mede opdracht heeft gegeven verweer te voeren tegen een aansprakelijkstelling door de Belastingdienst en verweerder ook geen enkel voorbehoud terzake heeft gemaakt, zich later op het standpunt heeft gesteld dat dat klager geen opdrachtgever was en dat zijn geheimhoudingsplicht hem belette in te gaan op de rappèls van klager.

 

4          VERWEER

4.1     Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 16 mei 2012 enkel een vrijblijvend oriënterend gesprek heeft plaatsgevonden en dat hem toen nog geen opdracht is verstrekt om de belangen van de directies van het belastingadvieskantoor van klager en zijn voormalig compagnon, of die van klager zelf, te behartigen. De voormalig compagnon van klager heeft verweerder aangegeven eerst af te wachten wat de Belastingdienst zou gaan doen. Verweerder heeft klager ook bij e-mail van 13 juni 2012 in die zin bericht. Verweerder stelt dat hij op 9 augustus 2012 de concept-rapportage van de Belastingdienst heeft ontvangen en dat pas op die dag aan hem opdracht is gegeven om de directies terzake terzijde te staan. Hiervan is door verweerder een opdrachtbevestiging opgemaakt en verstuurd. Aangezien klager vanaf 16 mei 2012 geen deel meer uitmaakte van de in de concept-rapporten genoemde directies, en klager enkel (middellijk) aandeelhouder was ten opzichte van die vennootschappen, heeft verweerder zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn opdrachtgevers.

4.2     Verweerder stelt derhalve dat hij nimmer is belast met het behartigen van de belangen van klager en ook geen opdracht heeft ontvangen om terzake adviserend op te treden.

 

5          BEOORDELING

          Verweerder heeft, na een gezamenlijk gesprek van klager en diens voormalige compagnon, nimmer duidelijkheid gegeven over de vraag voor wie hij zou optreden. Klager heeft diverse malen aan verweerder verzocht om hem van nadere informatie te voorzien en hem geschreven dat hij ervan uit ging dat de opdracht was vastgelegd. Op al deze berichten heeft verweerder niet of ontwijkend gereageerd. Ook op klagers vraag d.d. 2 augustus 2013 of verweerder de kwestie nog wel onder zijn hoede heeft, antwoordt verweerder niet concreet. De overgelegde e-mails wijzen duidelijk op de bij klager gewekte verwachting dat verweerder zijn belangen zou behartigen. Door niet op deze e-mails te reageren heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan over wie zijn opdrachtgever was. Verweerder had die onduidelijkheid direct weg moeten nemen. Door dit niet te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mocht worden.   De klacht is derhalve gegrond.

         

6.       MAATREGEL

6.1     De raad is van oordeel dat gezien de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de gegrond bevonden klacht, de maatregel van waarschuwing dient te worden opgelegd.

                       

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van waarschuwing.

 

 

Aldus gewezen door W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2013.         

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-         klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl