Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4433

Zaaknummer

13-110

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing.

Inhoudsindicatie

Klager heeft om bijstand van verweerder gevraagd. Verweerder heeft hierop afwijzend gereageerd en hierover een mail gestuurd aan klager. Klager beklaagt zich erover dat zijn verzoek om rechtsbijstand is afgewezen. Ook verwijt hij dat verweerder zich hierdoor niet gedistantieerd heeft van onrechtmatige uitlatingen die door een derde zouden zijn gedaan.

Inhoudsindicatie

Verweerder had de vrijheid om de zaak niet aan te nemen. Dat betekent niet dat hij geen afstand nam van de beweerdelijke uitlatingen. Voor zover de klacht mede behelst dat verweerder die uitlating – die niet is komen vast te staan – zou onderschrijven, mist de klacht feitelijke grondslag.

Inhoudsindicatie

Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 6 juni 2013

in de zaak 13-110

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [  ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te V.

verweerder

1 De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 16 mei 2013 met kenmerk RvT 1213-0003/LB/sd. De raad heeft de brief van de deken en in de brief genoemde bijlagen ontvangen op 17 mei 2013.

2 KLACHT

2.1  De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klagers verzoek om rechtsbijstand af te wijzen en zich hierdoor niet te distantiëren van de uitlatingen van de predikant dat klager ‘vies, slecht en gemeen’ zou zijn;

b) de e-mail van 1 maart 2013 verzonden om 15.01 uur van verweerder aan te merken als een vervalsing;

c) zijn bericht dat die e-mail een vervalsing is in CC te zenden aan de wederpartij van klager (en anderen);

d) klager met bovenstaande handelingen persoonlijk te kwetsen en te beledigen.

3. ACHTERGROND VAN DE KLACHT

3.1  Op 27 februari 2013 heeft klager zich met een e-mail tot verweerder gewend met het verzoek om hem bij te staan in een kwestie tegen Ds. V die klager een vriendschap met een derde zou hebben verboden. Daarbij zou die predikant klager "vies, slecht en gemeen" hebben genoemd. Klager wilde tegen deze predikant bij de burgerlijke rechter een procedure aanhangig maken.

3.2 Op 1 maart 2013 om 13:51 uur berichtte verweerder aan klager per e-mail dat hij geen aanknopingspunten zag voor het instellen van een civiele procedure tegen die predikant. Zijn toelichting: ‘De burgerlijke rechter zal een predikant niet snel een verbod opleggen voor de verkondiging van zijn standpunten’. Daaraan voegde verweerder toe dat ook het gegeven dat die derde, de vriend, zelf in deze situatie berustte, de positie van klager niet sterk maakte.

3.3 Op diezelfde dag, 1 maart 2013 om 14:37, uur bericht klager aan verweerder per e-mail dat verweerder hem verkeerd begrepen had en hij werkte zijn argumenten op grond waarvan wel actie zou moeten worden ondernomen, nog uit.

3.4 Tot zover corresponderen de feiten zoals die door klager en verweerder worden gesteld met elkaar. Volgens verweerder heeft hij daarop per e-mail op diezelfde dag om 15:01 uur gereageerd.

De inhoud van dat bericht zou volgens verweerder zijn dat de opmerkingen van klager hem niet tot een andere beoordeling brachten. Een kopie van dat bericht heeft verweerder overgelegd.

3.5 Volgens klager is het anders gegaan en zou verweerder, op diezelfde datum en op het zelfde tijdstip, dus ook op 1 maart 2013 om 15:01 uur, aan klager het volgende hebben bericht:

"Uw opmerkingen, brengen mij tot een geheel andere beoordeling. Het staat een predikant inderdaad niet vrij om te verkondigen dat (lees: klager) een vies, slecht en gemeen persoon zou zijn. Zeker niet in zijn vriendschap tot anderen. De burgerlijke rechter zal daartegen snel een verbod opleggen. Uw zaak verdient daarom de hoogst mogelijke prioriteit binnen ons kantoor, mede gezien uw belangen van privacy met andere broeders uit uw kerkelijke gemeente. Wij beschikken over voldoende expertise binnen ons kantoor, om met succes uw belangen te kunnen behartigen in deze door u gestelde uiterst onprettige verhouding met de door u genoemde predikant en ouderling. Gezien hoor en wederhoor van partijen, moet ik eerst daartoe zowel de predikant, als ook de door u genoemde ouderling voor commentaar aanschrijven....".

3.6 Klager heeft op 2 maart 2013 aan verweerder en 12 andere personen (die direct werden geadresseerd) vervolgens geschreven dat hij – kort gezegd – blij was dat zijn (klagers) nadere onderbouwing in zijn e-mail van 1 maart 2013 van 14.37 uur verweerder tot een "heel andere beoordeling heeft gebracht". Daarbij was het bericht gevoegd dat verweerder volgens klager op 1 maart 2013 om 15.31 uur zou hebben verzonden, het hiervoor geciteerde bericht dus.

In reactie daarop heeft verweerder aan klager en die andere personen vervolgens geschreven:

"Voor alle duidelijkheid wijs ik weer op dat die hieronder weergegeven tekst van vrijdag 1 maart 2013 15:01 uur niet van mij afkomstig is. Het betreft een vervalsing.".

4. BEOORDELING

4.1  In het midden kan blijven of Ds. V zich inderdaad zo uitgelaten heeft als klager stelt. Dat is de kwestie niet, althans niet voor zover het de klacht tegen verweerder betreft.

Klachtonderdeel 1

4.2 Verweerder had de vrijheid om de zaak van klager niet aan te nemen. Dat betekent niet dat hij geen afstand nam van de beweerdelijke uitlatingen van Ds. V. Voor zover de klacht mede behelst dat verweerder die uitlating – die niet is komen vast te staan – zou onderschrijven, mist de klacht feitelijke grondslag. Dat laatste blijkt nergens uit.

Klachtonderdeel 1 is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2

4.3  Dit klachtonderdeel kan alleen maar dan slagen als uitgegaan kan worden van de authenticiteit van het e-mailbericht van 1 maart 15:31 uur dat klager zegt te hebben ontvangen. De voorzitter gaat daar niet vanuit. Dat bericht valt namelijk in geen enkel opzicht te rijmen met verweerders eerdere bericht van diezelfde datum, welk bericht is verzonden om 13:51 uur. De argumenten die klager aandroeg in zijn reactie op die afwijzing kunnen een dergelijke snelle verandering in de opvatting van verweerder (waarbij het ineens werd: dat de burgerlijke rechter snel (in plaats van niet snel) een verbod zou opleggen en dat de zaak de "hoogst mogelijke prioriteit" verdiende binnen het kantoor) niet verklaren. Zelfs als de feitelijke argumenten die klager eerder aandroeg door die "nadere onderbouwing" sterker zouden zijn geworden, dan nog valt die omslag in redelijkheid niet te begrijpen. Het eerder door verweerder terecht gesignaleerde probleem dat de burgerlijke rechter zich niet snel zou inlaten met een uitlating van een predikant, veranderde niet door de verder ‘uitgewerkte’ argumenten van klager. En ook niet waarom de zaak ineens de “hoogst mogelijke prioriteit verdiende binnen kantoor”. Verder valt op dat klager – hoewel de deken daarom heeft verzocht- geen bewijs heeft geboden of zelfs maar een begin van bewijs, als het gaat om de authenticiteit van het bericht dat hij op die datum en dat tijdstip van verweerder zou hebben ontvangen. Elk e-mailbericht kent zijn eigen elektronisch spoor en dat zou na te gaan moeten zijn. In elk geval zou dat te proberen zijn geweest en klager had voor dat laatste een aanzet kunnen bieden. Maar klager heeft dat verzoek van de deken genegeerd. Opmerkelijk is ook dat dat bericht een onderdeel vormt van een bericht dat klager zelf heeft verzonden aan verweerder en vier andere personen. Als zelfstandig bericht bevindt het zich niet bij de stukken. Dan valt nog op dat verweerder in dat omstreden bericht spreekt van een ouderling terwijl klager in zijn eerdere berichten wel verschillende namen noemt, maar de term ouderling niet laat vallen. De voorzitter gaat ervan uit dat het bericht dat volgens klager op 1 maart 2013 door verweerder zou zijn verzonden, inderdaad vals is. Klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3

4.4 Verweerder mocht reageren op het bericht van klager zoals hij deed. Klager had immers met zijn bericht van 2 maart 2013 (waarin hij zijn tevredenheid uitdrukte over de inhoud van het omstreden bericht van 1 maart 2013 15:01 uur) de breedte gezocht, wat op zichzelf overigens óók minst genomen opmerkelijk is. Het stond verweerder vrij om diezelfde groep van de andere direct geadresseerden te laten weten wat zijn visie was. Klager schermde immers tegenover hen met een inschatting van de zaak door verweerder die hij, verweerder, niet had gegeven.

Klachtonderdeel 4

4.5  Dat verweerder klager dusdoende (met zijn reactie op de beweerdelijk van hem afkomstig e-mail van 1 maart 2013 15:01 uur) heeft gekwetst of zelfs maar kunnen kwetsen, komt niet uit de verf. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.6 Klager heeft geen deugdelijke aanknopingspunten geboden die bij een behandeling ter zitting tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Op de klacht kan (dus) door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist. De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 6 juni 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten