Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3974

Zaaknummer

12-242

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij zich in de media onnodig grievend heeft uitgelaten over klager en bij gebreke van een werkelijke grondslag voor een vordering op klager persoonlijk deze in diskrediet heeft gebracht door een samenweefsel van verdichtsels als zou klager zich schuldig hebben gemaakt aan belastingfraude en oplichting. Klacht kennelijk ongegrond. De voorzitter kan niet zien dat de berichten waarop klager doelt, die voor klagers reputatie ongetwijfeld schadelijk zijn, mede door toedoen van verweerder en op een wijze die een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen opleveren zo in het nieuws zijn gekomen.

Uitspraak

Beslissing van 9 januari 2013

in de zaak 12-242

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

per adres: mr. A.

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B 

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem van 12 december 2012 met kenmerk K 13/05, door de raad ontvangen op 13 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Verweerder heeft namens zijn cliënte, T. , in eerste instantie en in hoger beroep geprocedeerd tegen U B.V. voor wie mr. A als advocaat optrad. In hoger beroep is U B.V.,  veroordeeld om aan T een som geld te betalen.

1.3 T heeft een uit de periode 1998 – 2002 stammende vordering op U B.V., maar het verhaal van die vordering bleek lastig, moeilijk en is misschien wel onmogelijk. De vennootschap biedt geen verhaal meer maar bestaat nog wel onder een andere naam. T, met verweerder aan zijn zijde, berust daar niet in.

1.4 Klager heeft zich bereid verklaard namens de ontbonden vennootschap een (onbekend) bedrag aan T te voldoen, mede om negatieve publiciteit te voorkomen. In de media zijn in 2012 publicaties verschenen die verwijzen naar deze kwestie en waarin de naam van verweerder voorkomt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in de media onnodig grievend heeft uitgelaten over klager en bij gebreke van een werkelijke grondslag voor een vordering op klager persoonlijk deze in diskrediet heeft gebracht door een samenweefsel van verdichtsels als zou klager zich schuldig hebben gemaakt aan belastingfraude en oplichting.

3 VERWEER

3.1 Verweerder is regelmatig door de pers benaderd en heeft deze ook te woord gestaan maar ontkent dat hij zich onheus en onnodig grievend over klager heeft uitgelaten of opzettelijk onware mededelingen heeft gedaan. De mededelingen van verweerder aan de pers betreffen neutraal geformuleerde feiten die openbaar zijn, zoals de inhoud van de arresten die zijn gewezen door het gerechtshof Amsterdam, informatie die via de Kamer van Koophandel beschikbaar is, mededelingen die door of namens klager zelf zijn gedaan over zijn financiële situatie en de (on)mogelijkheden om de vordering op de schuldenaar te incasseren.

3.2 Verweerder heeft geen mededelingen aan de pers gedaan over mogelijke belastingfraude en oplichting, noch heeft verweerder klager daarvan beticht. De mededelingen waarnaar klager verwijst betreffen mededelingen die niet door verweerder zijn gedaan of zijn neutraal geformuleerde feiten.

3.3 Verweerder vindt het bijzonder vervelend voor klager dat dergelijke berichten zijn verschenen in de pers en zal terughoudendheid betrachten in contacten met de pers.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht is dat verweerder zich tegenover klager, anders dan een behoorlijk handelend advocaat betaamt, gedraagt doordat hij “in de media luid heeft geroepen dat klager zich schuldig zou maken aan strafbare feiten zoals het onttrekken van gelden aan een vennootschap, dat klager grote schulden onbetaald zou laten, “balletje – balletje” zou spelen met grote sommen geld, uit eigen onderzoek zou blijken dat klager een belastingschuld heeft van       € 740.000 en voorts nog een hele reeks grievende en ontoelaatbare uitlatingen over hem heeft gedaan”. Klager heeft deze feiten geïllustreerd met materiaal dat bij de klachtbrief is gevoegd en dat hierna aan de orde komt.

4.2 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.3 Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

4.4 Verweerder ontkent, kort gezegd, dat hij in zijn contacten met de pers, die hem regelmatig over deze kwestie benaderd heeft, onheus en onnodig grievend heeft uitgelaten of onware mededelingen heeft gedaan, laat staan dat dat laatste opzettelijk zou zijn gebeurd.

4.5 De voorzitter beperkt zich bij zijn beoordeling tot het materiaal dat door klager is overgelegd ter illustratie van de klacht. Daarbij gaat het om “enige (lees: 3: de voorzitter) publicaties uit de media”. Meer of andere onderbouwing van het verwijt wordt niet geleverd.

4.6 De eerste publicatie is afkomstig van h.ma. Daarin staat te lezen dat klager volgens verweerder een grof spelletje balletje – balletje speelt met grote sommen geld en dat uit eigen onderzoek van hem (verweerder) zou zijn gebleken dat klager ook bij de Belastingdienst voor ruim € 740.000 in het krijt staat.

4.7 Of h.ma tot de media mag worden gerekend is de vraag, mede omdat deze website - waar het om de redacties op dit bericht gaat die ook te kennen zijn uit de desbetreffende productie - alles behalve kritisch is. De teneur van een aantal van die reacties spreken in dat opzicht duidelijke taal. Ook een oriëntatie op het web (openbaar materiaal en dus toegankelijk voor de voorzitter) roept grote vragen op of de weergave van hetgeen die website heeft te melden daadwerkelijk en vooral feitelijk wel klopt met datgene wat er te melden valt. Tegenover de ontkenning van verweerder dat hij zich op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze over klager heeft uitgelaten levert dit materiaal geen overtuigende aanwijzing op dat het anders is geweest.

4.8 Voor de tweede publicatie (: Exclusief! …….(klager) heeft nog 800 euro) geldt dat laatste ook. Na een snelle verkenning van http://h.ma behoeft dit verder geen toelichting. De formule is sensatie. Het staat bovendien niet vast dat verweerder dit medium te woord heeft gestaan en al helemaal niet dat wat hij gezegd zou hebben vervolgens netjes en niet in een overdreven vorm is gepubliceerd.

4.9 De derde publicatie betreft een (kranten-?)bericht met de kop “…………….(klager) heeft nog geen cent betaald”. Niet is gesteld van welke krant of tijdschrift dat artikel afkomstig is. En dat gegeven is in het licht van het voorgaande wel van belang. In deze publicatie zijn door klager of zijn raadsman een aantal passages omlijnd maar er zijn er maar twee die terug te voeren zijn of zouden zijn op uitlatingen van verweerder. En de kern van die passages is eigenlijk dat verweerder zijn cliënte volgt, bijstaat, in de argwaan veroorzaakt door het feit dat de debiteur van zijn cliënte, U B.V. , intussen geen verhaal meer biedt. Daarbij is van belang dat niet is aangevoerd dat klager geen, in dit in verband relevante, zeggenschap had of heeft over de zakelijke ontwikkelingen binnen die vennootschap die zijn naam droeg voordat het een andere vennootschap werd. Met die opstelling van verweerder is niets mis. Het behoort zelfs tot de taak van verweerder om zijn cliënte, binnen de grenzen die passen bij een behoorlijke uitoefening van zijn beroep als advocaat, te ondersteunen. Dat die grenzen zijn overschreden blijkt (ook) niet uit dat artikel.

4.10 Resumerend: de voorzitter kan niet zien dat deze berichten, die voor klagers reputatie ongetwijfeld schadelijk zijn, mede door toedoen van verweerder en op een wijze die een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen opleveren zo in het nieuws zijn gekomen. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 9 januari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder en klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem.

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten