Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4434

Zaaknummer

13-119A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over handelwijze van ruim 4 jaar geleden. Kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding redelijke termijn”.

Uitspraak

Beslissing van 30 mei 2013

in de zaak 13-119A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

voorheen advocaat te Amsterdam    

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 8 mei 2013 met kenmerk 13-13-0192, door de raad ontvangen op 13 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich in de zomer van 2007 tot verweerder gewend met het verzoek om rechtsbijstand in twee strafzaken. Verweerder heeft de opdracht van klager op zijn kantoor met klager besproken en vervolgens aangenomen. De strafzaken werden op naam van verweerder behandeld. Een kantoorgenoot van verweerder heeft eveneens bijstand verleend in de strafzaken.

1.3 In beide strafzaken heeft het Gerechtshof Arnhem bij uitspraken van 1 juli 2008 klager veroordeeld. Deze uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan op 12 oktober 2010, doordat de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaarde in de (door verweerder voor klager) ingestelde cassatieprocedures. Klager is vanaf 11 april 2011 gedurende 19 maanden gedetineerd geweest.

1.4 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder, die door de raad bij beslissing van 11 oktober 2011 (gepubliceerd als YA2047) gegrond is verklaard, met oplegging van de maatregel van berisping. De klacht zag op het verzuim van verweerder om in de twee genoemde cassatieprocedures de cassatieschrifturen tijdig bij de Hoge Raad in te dienen, de slechte bereikbaarheid van verweerder en het tekortschieten van verweerder in het voeren van correspondentie met klager en het beantwoorden van zijn vragen.

1.5 Klager heeft verweerder civielrechtelijk aansprakelijk gesteld. Zijn gemachtigde heeft in een brief van 18 oktober 2012 aan verweerders beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar de gronden daarvoor aangevoerd en enige schadecomponenten genoemd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens beide strafzaken tegen klager in hoger beroep, bij het Gerechtshof Arnhem:

a) heeft nagelaten een analyse van de zaken te maken en de risico's van de te volgen strategie met klager te bespreken;

b) met de door hem gekozen strategie (samenvoeging van de twee strafzaken) vertraging in de behandeling heeft veroorzaakt, waardoor de uitspraken onder de per 1 juli 2008 ingevoerde nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (Vi-regeling) zijn komen te vallen, waardoor klager zeven maanden langer in de gevangenis moest doorbrengen dan onder de oude Vi-regeling het geval zou zijn geweest;

c) hij op het laatste moment naar het pleidooi op 17 juni 2008 een vervanger heeft gestuurd, die alleen de pleitnota heeft voorgelezen en verder niets heeft gedaan;

d) ondanks het verzoek van klager om getuigen op te roepen, dit niet ter zitting naar voren heeft gebracht (of door zijn vervanger naar voren heeft laten brengen), hoewel het ging om in één zaak essentieel getuigenbewijs;

e) in strijd met de afspraken met klager ongedateerde foto's heeft ingebracht in de procedures, waardoor verwarring ontstond over de foto's en deze ter zitting zijn verworpen;

f) heeft nagelaten de schadevergoedingsvordering van het Openbaar Ministerie te betwisten.

2.2 Bij brief van 24 oktober 2012 heeft klager zijn klacht ter kennis van de deken gebracht.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter zal allereerst beoordelen of klager tijdig heeft geklaagd. Het optreden van verweerder waarover wordt geklaagd betreft handelen voor 1 juli 2008, terwijl de klacht eerst op 24 oktober 2012 is ingediend.

3.2 In een geval als dit moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager geen goede redenen aangevoerd waarom hij sinds medio 2008 circa 4 jaar en 4 maanden heeft gewacht met het indienen van deze klacht.

3.3 Klager was sinds medio 2008 met alle relevante feiten, op grond waarvan hij de bovengenoemde klachtonderdelen heeft geformuleerd, bekend. Dat klager mogelijk eerst later op de hoogte is geraakt van de wijziging van de Vi-regeling per 1 juli 2008 kan niet tot verlenging van de klaagtermijn leiden, omdat het in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure gaat om klagers kennis van de relevante feiten en de gevolgen daarvan en niet om kennis van de desbetreffende rechtsregels. Klager heeft voorts als reden voor de vertraging aangevoerd dat hij eerst op 18 oktober 2012 een rapportage over de dienstverlening van verweerder in de procedure bij het gerechtshof heeft ontvangen van zijn nieuwe advocaat. Deze omstandigheid dient voor rekening van klager te blijven en kan derhalve het tijdsverloop tot het indienen van de klacht ook niet rechtvaardigen. 

3.4 De voorzitter zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken, die tot verlenging van redelijke termijn kunnen leiden. Dit geldt te meer nu klager al eerder tegen verweerder heeft geklaagd over diens handelwijze in dezelfde strafzaken (welke klacht heeft geleid tot de hiervoor in 1.4 genoemde uitspraak van de raad van discipline) en de onderhavige klachtonderdelen toen niet aan de orde heeft gesteld.

3.5 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang. De voorzitter is daarom van oordeel dat klager in zijn klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 30 mei 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.