Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:203

Zaaknummer

12-54b

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Toezicht en deken in het kader van het onvoldoende voortvarend onderzoeken van een ingediende klacht. Klacht tegen verweerder ongegrond, nu hij als lid van de Raad van Toezicht niet verantwoordelijk was voor de behandeling van deze klacht. Nadat verweerder deken werd, heeft hij, zodra hij kennis kreeg van de klacht en het feit dat deze nauwelijks was onderzocht, het onderzoek van de klacht voldoende voortvarend opgepakt. Verweerder heeft een grote mate van vrijheid in de wijze waarop hij een klacht onderzoekt. Vertrouwen in de advocatuur niet beschaamd.

Uitspraak

Beslissing van 9 september  2013

in de zaak 12-54 b

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr. B,

in zijn hoedanigheid van deken en lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement voorheen Utrecht en thans Midden-Nederland,

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 30 januari 2013 met kenmerk [    ], door de raad ontvangen op 31 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr. L, advocaat te Leiden en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Eind 2009 heeft klager, bijgestaan door mr. L, advocaat te Leiden, een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Bij brief d.d. 4 februari 2010 heeft de toenmalig deken, mr. T., aan mr. L en de verwerende advocaat, mr. F. medegedeeld dat de klachtbehandeling op grond van artikel 46 c lid 3 Advocatenwet is gedelegeerd aan mr. H. Mr. T. verzocht klager en mr. F. zich rechtstreeks te wenden tot mr. H.

2.3    Bij brieven d.d. 1 november 2010, 14 juni 2011 en 9 augustus 2011 heeft mr. L zich namens klager tot mr. H gewend, met het verzoek hem over de stand van zaken te informeren. Op geen van de brieven is een reactie vernomen. Bij brief van

19 september 2011 heeft mr. L zich vervolgens tot

de deken, mr. T, gewend en hem verzocht hem nader te informeren. Bij brief van 24 oktober 2011 heeft mr. L zijn laatste brief nogmaals in herinnering gebracht. Bij brief van 25 oktober 2011 heeft mr. T zijn excuses aangeboden voor de late reactie op de brief van mr. L van 19 september 2011. Mr. T deelde voorts mede dat hij een en ander met mr. H zou bespreken.

2.4    Op 27 oktober 2011 heeft mr. H met mr. L telefonisch contact gehad. In het telefoongesprek is medegedeeld dat de klachtbehandeling zou worden voortgezet. Bij brief d.d. 16 februari 2012 heeft mr. L zich namens klager bij mr. T beklaagd over mr. H als lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te Utrecht, aan wie de klachtbehandeling was gedelegeerd. Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2012 dat hij de behandeling van de klacht aan zich zal trekken.

2.5    Bij brief d.d. 22 februari 2012 heeft mr. L aangedrongen de oorspronkelijke klacht tegen mr. F. ter verdere behandeling aan de Raad van Discipline door te zenden en hem verzocht te bevestigen dat verweerder daartoe zal overgaan. In deze brief heeft mr. L verweerder  voorts bevestigd dat de brief van 16 februari 2012 over het optreden van mr. H als klacht tegen mr. T wordt aangemerkt.

2.6    Bij brief van 22 maart 2012 heeft mr. L verweerder verzocht om de klachten tegen mr. F en mr. H ter kennis van de (voorzitter van de) Raad van Discipline te brengen.

2.7    Bij brief van 27 maart 2012 heeft verweerder aan mr. L medegedeeld dat op 27 januari 2010 een bespreking is gevoerd ten kantore van F advocaten “buiten het onderzoek naar de klacht (van klager tegen F) om”. Deze bespreking was voor klager en mr. L tot op dat moment onbekend. In deze brief heeft verweerder voorgesteld een bespreking te plannen met (het kantoor van) mr. F, om het onderzoek naar de klacht en een onderzoek naar de zin van (gedeeltelijke) bemiddeling zo spoedig mogelijk af te ronden.

2.8    Bij brief d.d. 10 april 2012 heeft mr. L zich tot de Raad van Discipline gewend. Naar aanleiding van deze brief heeft de voorzitter bij beslissing van 11 april 2012 de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem aangewezen om de klacht tegen verweerder en mr. T te onderzoeken.

3    KLACHT

3.1    De klacht tegen verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet: 

a)    doordat hij het onderzoek in en de afwikkeling van de klacht tegen mr. F. heeft gefrustreerd en gemanipuleerd;

b)    doordat hij de klacht tegen mr. F. niet onverwijld heeft doorgeleid naar de Raad van Discipline.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen lid van de Raad van Toezicht en later deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement voorheen Utrecht, thans Midden-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van lid van de Raad van Toezicht en die van deken belast met het onderzoek naar de klacht van klager tegen mr. F., op de punten die in dit geding aan de orde zijn, zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2    Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan (Hof van Discipline 10 januari 2011, nr. 5637). Gezien de grote vrijheid van de deken bij de inrichting van zijn onderzoek is er sprake van een marginale toetsing van het handelen van de deken.  Beoordeeld kan slechts worden of verweerder in redelijkheid tot de inrichting van zijn onderzoek heeft kunnen komen.

4.3    Klachtonderdeel a.

Klager heeft onvoldoende gesubstantieerd waaruit de frustratie en manipulatie bij de afwikkeling van het klachtdossier door verweerder zou hebben bestaan. Klachtonderdeel a. dan ook ongegrond.

4.4    Klachtonderdeel b.

De klacht tegen verweerder geldt zowel een klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Toezicht als in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten. Verweerder nam als lid van de Raad van Toezicht deel aan de maandelijkse vergaderingen, waarin de klachtbehandeling werd besproken. De Advocatenwet heeft de bevoegdheid tot onderzoek naar een klacht aan de Deken opgedragen. Als lid van de Raad van Toezicht had verweerder geen directe bemoeienis met het onderzoek naar de klacht. De raad is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel b. voor zover die ziet op de periode dat verweerder lid van de Raad van Toezicht was, reeds daarom ongegrond is.

4.5    Voor zover klachtonderdeel b. ziet op de periode dat verweerder als deken bij het onderzoek betrokken was, overweegt de raad als volgt. Verweerder trad als deken in november 2011 aan. Tot 16 februari 2012, het moment dat mr. L aandrong op het onmiddellijk doorsturen van de klacht naar de Raad van Discipline,   was verweerder niet bekend met de vertraging die in het onderzoek was opgetreden. Het klachtdossier bevond zich tot dat moment nog onder mr. H. Nu verweerder in deze betrekkelijk korte periode onbekend was met het trage verloop, kan hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6    Naar aanleiding van de brief van 16 februari 2012 van mr. L heeft verweerder het dossier bij mr. H opgevraagd. Ondanks het verzoek van mr. L de klacht onmiddellijk door te sturen aan de Raad van Discipline, heeft verweerder de klacht nog enige tijd aan zich gehouden. Bezien in het licht van de maatstaf zoals geformuleerd onder 4.2 is de raad van oordeel dat  verweerder, die de klacht in ieder geval daadwerkelijk in behandeling heeft genomen en heeft onderzocht, niet verplicht was om gehoor te geven aan het verzoek het dossier onmiddellijk door te sturen. Voorts heeft verweerder als deken terecht eerst nog onderzocht of via bemiddeling een oplossing mogelijk zou zijn. Toen dat niet het geval bleek, heeft hij voldoende voortvarend voor doorzending zorg gedragen

Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, C.J. Lunenberg-Demenint, F.A.M. Knüppe en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.