Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:185

Zaaknummer

ZWB 347 - 2013

Inhoudsindicatie

 Geen concrete feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat kon worden geklaagd voor gedragingen in der periode 1996/2006 cq in april 2010. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

Beslissing van 9 december 2013

in de zaak ZWB 347-2013

 

naar aanleiding van de klacht van:

A.

 

klager

 

tegen:

 

B.

 

verweerder

 

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant van 11 november 2013 met kenmerk K13-026 , door de raad ontvangen op 13 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1          Klager is op 11 juni 1996 slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf. Verweerder heeft klager in de periode oktober 1996 – 2006 bijgestaan ter zake van het verkrijgen van een vergoeding van de door klager ten gevolge van het misdrijf geleden schade.

1.2          Verweerder heeft in eerste instantie de dader van het geweldsmisdrijf aansprakelijk gesteld. Toen bleek dat deze - onder meer wegens diens detentie- geen verhaal bood, heeft verweerder op 25 augustus 1997 namens klager een aanvraag ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft bij eindbeslissing van 29 september 2006 aan klager een uitkering toegekend van € 2.852,00. Tegen deze beslissing is geen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft het dossier in 2006 gesloten.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.        verweerder op grond van het navolgende nalatig is geweest bij het verhalen van de door klager ten gevolge van een misdrijf geleden schade:

-           verweerder heeft bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven slechts een derde van de rekeningen ingediend;

-          verweerder is vergeten de verjaring te stuiten;

-           verweerder heeft geen melding gedaan van het schietincident bij Defensie, terwijl daar ook een mogelijkheid bestond om vergoeding van de schade te eisen;

2.         verweerder in 2010 anderhalf jaar heeft gewacht met toezending van het dossier aan de opvolgend raadsman

 

3.           VERWEER    

3.1         Verweerder heeft klager niet bijgestaan in de strafzaak tegen de dader van het misdrijf jegens klager. Verweerder heeft de dader civiel aansprakelijk gesteld. Omdat deze geen verhaal bood is in overleg met klager een aanvraag gedaan bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

3.2         Verweerder heeft klager een afschrift van de eindbeslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegestuurd en gevraagd om hierop te reageren. Omdat verweerder niets meer van klager vernam is hij overgegaan tot sluiting van zijn dossier.

3.3         Na de uitkering van het Schadefonds was aansprakelijkstelling van de dader ook niet meer opportuun, aangezien klager daardoor zijn vergoeding zou verliezen en de dader geen verhaal bood.

3.4         Verweerder ontving op 23 april 2010 een brief van mr. X, waarbij deze verzocht om toezending van het dossier. Verweerder heeft op 22 oktober 2010 het dossier toegezonden en nog enkele vragen beantwoord.

3.5         Verweerder was er niet mee bekend dat klager werkzaam is geweest als militair.

3.6         Op 12 oktober 2010 is de WSNP op klager van toepassing verklaard. Op 26 oktober 2010 heeft de bewindvoerster verweerder aansprakelijk gesteld. Op 24 januari 2012 is de aansprakelijkheid door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder afgewezen.

 

4.           ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

   4.2        Hoewel in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht bestaan dienen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht twee belangen tegen elkaar te worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem/haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden.

 4.3         Onderdeel 1 van de klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in de periode 1996-2006, terwijl klager zich hierover pas in februari 2013 bij de deken beklaagd. Nu door klager geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit blijkt waarom hij zo lang heeft gewacht met het indienen van zij klacht noch dat hij zich op goede gronden niet eerder met zijn klacht over het optreden van verweerder tot de deken heeft kunnen wenden, dient de rechtszekerheid voor verweerder dat zijn werkzaamheden na een periode van zeven jaren niet meer ter discussie worden gesteld te prevaleren.

 4.4         Onderdeel 2 van de klacht heeft betrekking op het niet direct voldoen aan het verzoek van de opvolgend raadsman dd. april 2010, waarbij deze om toezending van het dossier verzocht. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht heeft klager geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waarvan blijkt dat hij zich niet eerder met een klacht hierover tot de deken heeft kunnen wenden. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht is de voorzitter van oordeel dat dit niet binnen een redelijke termijn is ingediend.

4.5           De voorzitter zal de klacht op grond van al het bovenstaande de klacht in beide onderdelen als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

wijst de klacht in beide onderdelen als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 9 december 2013.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 december 2013

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West- Brabant.

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.