Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:222

Zaaknummer

13-134

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder onder meer doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang in de zaak, afspraken niet na te komen en niet adequaat en krachtig op te treden alsmede de tijd die was gemoeid met beklag over de voortgang van de zaak in rekening te brengen bij klager en bedrog te plegen hij het opstellen van de factuur.

Inhoudsindicatie

De zaak is in november 2010 in behandeling gegeven en per datum indiening van de klacht op 27 juni 2012 (na 20 maanden) was er nog altijd geen dagvaarding uitgebracht, hoewel klager daar van meet af aan op aandrong en het hier geen bovenmatig ingewikkelde zaak betrof. Bovendien heeft verweerder klager toezeggingen gedaan over het moment waarop de dagvaarding zou worden uitgebracht, althans over de voortgang van de zaak. De raad is aldus van oordeel dat verweerder door te traag te werken en zijn toezeggingen over de voortgang van de zaak niet na te komen niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Inhoudsindicatie

Of een post in een nota van de advocaat, ziende op een gesprek met de cliënt over de voortgang van de zaak, terecht in rekening is gebracht, hangt af van de vraag of een in dat gesprek door de cliënt geuite klacht omtrent die voortgang, terecht is geuit. Als dat het geval is, vloeit de tijd die de advocaat in dat gesprek aan de zaak besteedt, immers voort uit diens tekortschieten in de zaaksbehandeling. Het staat hem dan in redelijkheid niet vrij die tijd in rekening te brengen. Wanneer van dat tekortschieten geen sprake is, vloeit die tijdsbesteding voort uit de wijze waarop de cliënt de zaak behandeld wenst te zien. Het staat de advocaat in dat geval wel vrij die tijd in rekening te brengen. Naar het oordeel van de raad is niet voldoende gebleken dat er op 17 maart 2011 (circa vier maanden na aanvang van de bijstand in de civiele zaak) reeds onvoldoende voortvarendheid in die bijstand was betracht. Om die reden, en om reden van het feit dat verweerder de ten aanzien van 17 april 2011 in rekening gebrachte tijd uiteindelijk uit de nota heeft geschrapt, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Uitspraak

Beslissing van 16 december 2013

in de zaak 13-134

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 5 juni 2013 met kenmerk K 12/142, door de raad ontvangen op 6 juni 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht. Op diezelfde datum heeft klager ook een gelijkluidende klacht tegen mr. B ingediend.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens deze behandeling is ook de klacht van klager tegen mr. B behandeld.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder werkt in loondienst op het kantoor van mr. B, die praktijk voert onder de naam advocatenkantoor B. De handelingen waarop deze klacht betrekking heeft deden zich voor tijdens de stageperiode van verweerder, waarbij  mr. B als zijn patroon optrad.

2.3    Op 16 december 2008 is klager in het stadhuis van N aangehouden op verdenking van het heimelijk maken van beeld- en/of geluidsopnamen en verzet plegen tegen de aanhouding. Dit zou zijn gebeurd bij gelegenheid van een zitting van de klachtencommissie van de politie regio Gelderland-Zuid in genoemd stadhuis. In deze strafzaak is klager door advocatenkantoor B bijgestaan. Op 30 september 2010 ontving klager in die zaak een dagvaarding om zich op 11 november 2010 ten overstaan van de politierechter te A te verantwoorden. Bij fax van 29 oktober 2010 verzocht mr. B de officier van justitie om de beelden van een tweetal beveiligingscamera’s van het gemeentehuis te mogen bekijken. Op 2 november 2010 deelde de officier van justitie telefonisch aan mr. B mede dat de zaak geseponeerd zou worden. Bij brief van 15 december 2010 ontving klager een kennisgeving van sepot.

2.4    De aanhouding had – aldus klager – met veel onnodig geweld plaatsgevonden en klager meende  slachtoffer te zijn geworden van onrechtmatig politieoptreden. Om die reden heeft klager nadat de zaak was geseponeerd bij brief van 11 november 2010 aan advocatenkantoor B verzocht om de politieambtenaar, die hem had aangehouden en de voorzitter van de klachtencommissie (een rechter) aansprakelijk te stellen voor de door hem als gevolg van de arrestatie geleden schade.  Bij brief van 19 november 2010 aan klager op naam van mr. B is de zaak in behandeling genomen en bij brief van 24 november 2010 aan klager op naam van mr. B is klager verzocht bewijsstukken van zijn schade te doen toekomen en is voorts aangegeven dat er geen juridische mogelijkheden waren om de voorzitter van de klachtencommissie met succes aansprakelijk te stellen. Na enige correspondentie heeft klager zich hierbij neergelegd.

2.5    In zijn brieven aan advocatenkantoor B van 9 en 22  maart 2011 schreef klager dat er kennelijk geen enkele prioriteit aan zijn zaak werd gegeven, trok hij zijn opdracht in en verzocht hij het betaalde voorschot te retourneren. Bij e-mail van 5 april 2011 antwoordde mr. B aan klager dat hij (mr. B) met verweerder had gesproken, dat die hem verteld had dat de opdracht was ingetrokken omdat er geen zichtbaar resultaat werd waargenomen, dat er wel degelijk aan de zaak werd gewerkt en de opdracht serieus werd genomen, dat een deugdelijke onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding geen sinecure was en dat er voor het reeds verrichte werk betaald diende te worden. Nadat klager op die e-mail had gereageerd, heeft mr. B op 6 april 2011 aan klager verzocht terug te komen op zijn besluit om de rechtsbijstand te beëindigen.

2.6    Bij brief van 13 april 2011 op naam van mr. B werd aan klager bevestigd dat klager (zoals met hem besproken) de zaak niet intrekt, werd melding gemaakt van een vakantie tot en met 26 april 2011 en werd vermeld dat na de vakantie ten spoedigste bij klager op de zaak zou worden teruggekomen. Op 13 mei 2011 zond verweerder per e-mail een eerste concept-dagvaarding aan klager. Daarin werd een symbolische schadevergoeding gevorderd van € 1000,-. Bij brief van 15 mei 2011 schreef klager aan advocatenkantoor B dat hij tevreden is met de opzet van de dagvaarding, maar dat hij een schadevergoeding van € 60.000,- op zijn plaats vindt. Bij brief van 30 juni 2011 op naam van mr. B werd voorgesteld als immateriële schade een bedrag van € 25.000,- te vorderen, waarbij wordt opgemerkt dat dat bedrag aan de hoge kant is.

2.7    Bij brief van 14 september 2011 op naam van mr. B, maar blijkens zich in het klachtdossier bevindende stukken van de hand van verweerder, werd het politiekorps Gelderland-Zuid aansprakelijk gesteld voor de door klager als gevolg van de aanhouding geleden schade en werd als symbolische immateriële schadevergoeding een bedrag van € 60.000,- gevorderd. Bij brief van 16 september 2011 schreef genoemd politiekorps aan advocatenkantoor B dat de aansprakelijkstelling was doorgestuurd naar de verzekeringsmaatschappij. Vervolgens ontstond enige correspondentie tussen advocatenkantoor B en de verzekeraar van de politie. Vervolgens schreef verweerder bij brief van 23 december 2011 aan klager het volgende:

“Hoewel uw wens volstrekt legitiem is en ook ons streven er op gericht is om te komen tot een dagvaarding op korte termijn, laat ik u weten dat het wegens een groot aantal zittingen en werkzaamheden die rond de feestdagen nog om afronding vroegen niet mogelijk is gebleken om de dagvaarding in uw zaak nog voor de kerst te laten betekenen zonder afbreuk te doen aan de noodzakelijke kwaliteit van de dagvaarding. Hoewel ik begrijp dat dit teleurstellend voor u is, bent u ook niet gediend bij haastige spoed. In januari 2012 zal de dagvaarding worden afgerond en kan deze worden betekend.”

2.8    Bij brief van 7 februari 2012 schreef verweerder aan klager dat de rechtsgronden in de dagvaarding nog nader moesten worden uitgewerkt en dat verweerder daarvoor de jurisprudentie nader zou moeten bestuderen en verwerken in de dagvaarding. Bij brief van 2 maart 2012 aan advocatenkantoor B ontkende de verzekeraar van de politie dat sprake was geweest van een onrechtmatige aanhouding, werd de aansprakelijkheid afgewezen en werd opgemerkt dat los daarvan het gevorderde schadebedrag op geen enkele wijze was onderbouwd.

2.9    Bij brief van 27 juni 2012 diende klager de onderhavige klacht in. De dagvaarding was op dat moment nog niet uitgebracht.

2.10    In het klachtdossier bevinden zich een groot aantal brieven waaronder de naam van mr. B is getypt, die opgesteld zijn door verweerder en vervolgens door verweerder i/o (in opdracht) zijn getekend. Daarbij heeft verweerder niet zijn eigen handtekening gebruikt, maar een paraaf met de letters i/o.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang in de zaak,

b)    de tijd die was gemoeid met beklag over de voortgang van de zaak in rekening te brengen bij klager,

c)    bedrog te plegen hij het opstellen van de factuur,

d)    afspraken niet na te komen,

e)    niet adequaat en krachtig op te treden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert het navolgende aan.

Het was een ingewikkelde zaak. De strafzaak kende verweerder sub I al langer, maar de civiele zaak lag anders. Omtrent de grondslag van de vordering (het sepot alleen bleek onvoldoende basis voor een vordering tot schadevergoeding), was uitgebreide studie nodig. Ook het gesprek rond klagers irreële eis om aan immateriële schadevergoeding  € 60.000,- te krijgen, vergde veel tijd. De civiele zaak is feitelijk door verweerder sub I behandeld, nadat hij deze kort na aanvang van verweerder sub II had overgenomen. Dat daarover onduidelijkheid bij klager is blijven bestaan trekt verweerder sub I zich aan. Datzelfde geldt voor het gebruiken van de naam van verweerder sub II onder door verweerder sub I geschreven brieven. Verweerder sub I erkent dat dat niet had mogen gebeuren.

5    BEOORDELING

5.1    Algemeen

Ter zitting heeft mr. B verklaard dat hij het begin van de civiele zaak heeft behandeld, dat de intake van deze zaak door hem is gedaan en dat de zaak later is overgedragen nadat hij rugklachten had gekregen. Vast staat evenwel ten aanzien van de hiervoor vermelde fax en/of brief en/of e-mail van onderscheidenlijk 29 oktober 2010, 19 november 2010, 24 november 2010, 5 april 2011, 13 april 2011, 30 juni 2011 en 14 september 2011, dat mr. B deze ofwel zelf heeft doen uitgaan in klagers civiele procedure, ofwel heeft goedgevonden dat die bescheiden op zijn naam (maar opgesteld door verweerder en in zijn naam ondertekend) uitgingen. Voorts is hier van belang dat mr. B heeft erkend dat hij zich van tijd tot tijd met de voortgang van de zaak heeft bemoeid, mede op de grond dat hij de patroon was van verweerder. Op grond van dit een en ander stelt de raad vast dat verweerder en mr. B gedurende de gehele bijstandsperiode zijn opgetreden als klagers advocaat en zich dus ook beiden dienen te verantwoorden over de behandeling van die zaak.

5.2    Klachtonderdelen a en d

Nu deze direct met elkaar samenhangen worden deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld.

Klager verwijt verweerder traagheid in de behandeling van zijn zaak. Daarbij doelt klager zowel op de objectieve eisen die aan de voortgang gesteld mochten worden als op de subjectieve eisen gebaseerd op door verweerder gewekte verwachtingen over de behandeling van de zaak.

De zaak is in november 2010 in behandeling gegeven en per datum indiening van de klacht op 27 juni 2012 (na 20 maanden) was er nog altijd geen dagvaarding uitgebracht, hoewel klager daar van meet af aan op aandrong en het hier geen bovenmatig ingewikkelde zaak betrof. Bovendien heeft verweerder klager toezeggingen gedaan over het moment waarop de dagvaarding zou worden uitgebracht, althans over de voortgang van de zaak, onder meer in zijn hierboven geciteerde brief van 23 december 2011, (met toezegging dat de dagvaarding in januari 2012 zou worden uitgebracht) die hij vervolgens (tot en met de dag waarop de klacht werd ingediend) niet is nagekomen. Ook telt hier dat mr. B, nadat klager de opdracht in maart 2011 had ingetrokken, op 6 april 2011 een e-mail aan klager heeft gestuurd in een poging klager op zijn besluit te doen terugkomen, hetgeen vervolgens is gebeurd en verweerder dus de problemen kende die klager met zijn (in de visie van klager weinig voortvarende) optreden had.

    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet met de vereiste voortvarendheid aan de zaak van klager heeft gewerkt. Dat verwijt treft hem zowel ten opzichte van de voortgang die klager in het algemeen mocht verwachten, als ook ten opzichte van de voortgang die hij op grond van de toezeggingen van verweerder mocht verwachten.

De raad is aldus van oordeel dat verweerder door te traag te werken en zijn toezeggingen over de voortgang van de zaak niet na te komen niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

5.3    Klachtonderdeel b

In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat er tijd in rekening is gebracht voor een telefoongesprek van 17 maart 2011, waarin hij zich heeft beklaagd over de voortgang van de zaak.

Of een post in een nota van de advocaat, ziende op een gesprek met de cliënt over de voortgang van de zaak, terecht in rekening is gebracht, hangt af van de vraag of een in dat gesprek door de cliënt geuite klacht omtrent die voortgang, terecht is geuit. Als dat het geval is, vloeit de tijd die de advocaat in dat gesprek aan de zaak besteedt, immers voort uit diens tekortschieten in de zaaksbehandeling. Het staat hem dan in redelijkheid niet vrij die tijd in rekening te brengen. Wanneer van dat tekortschieten geen sprake is, vloeit die tijdsbesteding voort uit de wijze waarop de cliënt de zaak behandeld wenst te zien. Het staat de advocaat in dat geval wel vrij die tijd in rekening te brengen. Naar het oordeel van de raad is niet voldoende gebleken dat er op 17 maart 2011 (circa vier maanden na aanvang van de bijstand in de civiele zaak) reeds onvoldoende voortvarendheid in die bijstand was betracht. Om die reden, en om reden van het feit dat verweerder de ten aanzien van 17 april 2011 in rekening gebrachte tijd uiteindelijk uit de nota heeft geschrapt, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.4    Klachtonderdeel c

Niet is komen vast te staan dat verweerder bij het opstellen van een aan klager verzonden factuur bedrog heeft gepleegd. Klager geeft een onjuiste uitleg aan de factuur. Het is een advocaat toegestaan voor een verrichting een (minimale, forfaitaire) tijdseenheid te rekenen wegens de bijkomende handelingen die ook een kort durende verrichting nu eenmaal met zich brengt. De voor een telefoongesprek op een urenspecificatie vermelde tijdsduur behoeft dus geen exacte weergave te zijn van de daadwerkelijk aan dit telefoongesprek bestede minuten. Dat verweerder een onredelijke minimale tijdseenheid in rekening heeft gebracht is niet komen vast te staan. Klachtonderdeel c is derhalve ongegrond

5.5    Klachtonderdeel e

Blijkens het verhandelde ter zitting wordt in dit klachtonderdeel gedoeld op het feit dat verweerder, althans mr. B, het verzoek om de camerabeelden van de strafrechtelijke gebeurtenissen in het stadhuis te N te mogen bekijken heeft ingetrokken, althans dat in een latere fase met het verzoek van klager om deze beelden aan het civiele dossier toe te voegen niets is gebeurd. In een brief van klager aan advocatenkantoor B van 11 november 2010 had klager om dit laatste gevraagd en in de brief van 24 november 2010 van advocatenkantoor B aan klager (en ook later) is op dit verzoek niet ingegaan. Van verweerder mocht verwacht worden dat hij iets met dit verzoek had gedaan, al was het maar door gemotiveerd aan te geven dat en waarom een dergelijk verzoek geen zin zou hebben. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel e is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij het opleggen van de maatregel heeft de raad enerzijds meegewogen dat het hier gaat om meerdere onjuiste handelingen maar anderzijds acht geslagen op het feit dat het verweten handelen plaats had gedurende de stageperiode van verweerder en dat hij ter zitting er blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelwijze in te zien. Op grond daarvan volstaat de raad met het opleggen van een enkele waarschuwing.

BESLISSING

De raad van discipline:

beoordeelt de klachtonderdelen a, d en e gegrond en de klachtonderdelen b en c ongegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, C.J. Lunenberg-Demenint, L.A.M.J. Pütz en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.