Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3937
Zaaknummer
R. 3993/12.127a
Inhoudsindicatie
Bijstand in een cassatieprocedure. Klacht dat verweerder geen cassatiemiddel heeft ingediend inzake het niet ambtshalve toepassen door rechtbank en hof van een dwingendrechtelijke bepaling. Tegen het vonnis van de rechtbank was op dit punt in hoger beroep geen grief aangevoerd. Verweer dat geen cassatiemiddel op dit punt kon worden aangevoerd daar het vonnis van de rechtbank in zoverre in hoger beroep niet is bestreden. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 25 juni 2012, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 9 juli 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 11 juli 2012 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 16 juli 2012, door de raad ontvangen op 18 juli 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Bij brief van 13 november 2012 heeft klager stukken aan de raad toegezonden.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2012 in aanwezigheid van klager, die werd bijgestaan door P., en mr. H., advocaat te Den Haag, die namens verweerder is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Klager heeft een pleitnota overgelegd.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.
2.2 Bij brief van 8 maart 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij in de cassatieprocedure geen cassatiemiddel heeft ingediend tegen het feit dat de rechtbank de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:464 BW niet ambtshalve heeft toegepast. Klager is van mening dat verweerder ten onrechte in cassatie niet heeft geklaagd over het feit dat zowel de rechtbank als het gerechtshof dwingendrechtelijke bepalingen hebben geschonden. Klager heeft voorts gesteld dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft overwogen dat het niet bespreken van de schending van fundamentele rechtsbeginselen door de Hoge Raad het gevolg is van de inhoud van de cassatieschriftuur. Klager is van mening dat sprake is van een beroepsfout.
3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager voert aan dat de door de rechtbank beschreven wijze waarop de rapportage tot stand is gekomen in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:464 BW en dat klagen over schending van dwingend recht voor de eerste keer mogelijk is in een cassatieprocedure.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.
5.2 De behandeling van het verzet en hetgeen klager daarin heeft aangevoerd heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter, zoals weergegeven onder nummers 3.2 en 3.3 van de bestreden beslissing. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot,T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.