Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:30

Zaaknummer

R. 4102/13.9

Inhoudsindicatie

Klacht betreft het optreden van verweerster voor de zoon van klaagster in een zaak betreffende gedwongen opname in een jeugdzorginstelling. Verweerster is gebonden aan haar geheimhoudingsplicht. Zij is niet door de zoon gemachtigd om klaagster van vertrouwelijke informatie te voorzien. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 10 januari 2013, door de raad ontvangen op 11 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 30 januari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 5 februari 2013 aan partijen verzonden.

1.3 Bij brief van 15 februari 2013, per fax verzonden, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat deze zich onvoldoende inspant om de belangen van haar zoon te behartigen, onder meer door geen hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 3 augustus 2012, althans dat verweerster niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij dat niet heeft gedaan.

3.3 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen verweerster gehandhaafd. Voorts verwijt klaagster haar dat zij niets heeft gedaan om, toen haar zoon zonder gegronde aanleiding in de officiële politiedocumentatie als verdacht in plaats van vermist is genoemd, dit te corrigeren. Daarnaast is klaagster van mening dat verweerster nooit een hulpverleningsplan heeft afgedwongen bij Bureau Jeugdzorg.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat hij begrip heeft voor de buitengewoon moeilijke omstandigheden waarin klaagster verkeert en voor het feit dat zij al het mogelijke in het werk wil stellen om het belang van haar zoon te dienen.

5.2 Het voorgaande neemt niet weg dat de raad aan de hand van het ingestelde verzet dient te beoordelen of de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter juist is.

5.3 Bij de beoordeling van het verzet blijft voorop staan dat verweerster in haar relatie tot haar cliënt, de zoon van klaagster, gebonden is aan haar beroepsgeheim. De raad merkt op dat in overweging 3.1 van de bestreden beslissing een kennelijke verschrijving voorkomt, waar wordt overwogen dat klaagster (in plaats van verweerster) een beroepsgeheim heeft.

5.4 De raad onderschrijft het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter dat het verweerster niet vrij staat om klaagster van de gevraagde vertrouwelijke informatie te voorzien, tenzij haar cliënt haar hiertoe zou hebben gemachtigd. Vaststaat echter dat verweerster niet door haar cliënt is gemachtigd om klaagster te informeren.

5.5 In het verzet heeft klaagster geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel nopen.

5.6 Gezien het voorgaande verenigt de raad zich met de beoordeling van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter en maakt die beoordeling tot de zijne.

Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, L.P.M. Eenens, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.