Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4047

Zaaknummer

13-047A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij. Vrijheid van handelen. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 maart 2013

in de zaak 13-047A

naar aanleiding van de klacht van:

1. mevrouw

2. de heer

klagers

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 februari 2013 met kenmerk 1112-1008, door de raad ontvangen op 13 februari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster sub 1 is als executeur testamentair betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap van wijlen haar vader. Tussen de erfgenamen zijn diverse procedures gevoerd.

1.3 Twee van de erfgenamen, waaronder de echtgenote van verweerder zijn door hun moeder onterfd. In een procedure voor de rechtbank Amsterdam heeft de andere erfgename aanspraak gemaakt op haar legitieme portie. De echtgenote van verweerder is als medegedaagde in deze procedure betrokken, samen met de overige erfgenamen (waaronder klagers). Verweerder staat zijn echtgenote in deze procedure als advocaat bij.

1.4 Verweerder heeft in voormelde procedure op 2 mei 2012 een akte na deskundigenbericht genomen. In deze akte heeft verweerder onder meer geschreven:

“(…) Weliswaar was deze effectenportefeuille niet meer aanwezig op 6 oktober 2007 (daar deze al in 2004 zou zijn “verduisterd”), maar (…)”

en

“Met name GED1, GED2 en GED4 hebben door leugenachtige en uiterst dubieuze verklaringen en insinuaties het vuurtje van harte mee opgestookt en getracht familieleden op schadelijke wijze in diskrediet te brengen.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in een akte houdende conclusie na deskundigenbericht onnodig grievende opmerkingen heeft gemaakt en een groot aantal onwaarheden heeft vermeld. Verweerder zou zijn stellingen en ongenuanceerde beschuldigingen als feiten hebben gepresenteerd, terwijl de gekozen bewoordingen de grenzen van het betamelijke overschrijden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend en onbetamelijk zou hebben uitgelaten. Verweerder is van mening dat klaagster sub 1 in het verleden leugenachtige en dubieuze verklaringen heeft afgelegd. Het zou onder andere gaan om een de auditu verklaring omtrent hetgeen de vader van klaagster sub 1 op zijn sterfbed gezegd zou hebben. Verweerder betwist dat hij klaagster sub 1 in de akte van verduistering zou hebben beschuldigd. De bewuste zinsnede betreft een bewering van een ander familielid, terwijl verweerder de woorden “zou zijn” heeft gebruikt en het woord “verduisterd” tussen aanhalingstekens is geplaatst. Ten slotte stelt verweerder dat nu de bewuste verklaringen onder andere hemzelf betreffen, het hem vrijstond deze als onwaar en twijfelachtig te bestempelen.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Het is de primaire taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen, dat wil zeggen om partijdig te zijn. Daarbij komt aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Zo mag hij namens zijn cliënt stellingen innemen en standpunten verdedigen. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Van dat laatste is in dit geval naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.

4.2 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de opmerking over de “verduisterde” effectenportefeuille de bewering van een ander familielid betreft. Met betrekking tot het verweerder gemaakte verwijt dat hij de door klaagster sub 1 en haar zus afgelegde verklaringen als leugenachtig en dubieus heeft betiteld overweegt de voorzitter het volgende. Nu uit de door klaagster sub 1 overgelegde verklaringen inderdaad blijkt dat deze mede verweerder zelf betreffen, stond het verweerder naar het oordeel van de voorzitter vrij om deze te kwalificeren als hij heeft gedaan. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder, gelet op de context van het debat tussen partijen, de belangen van klaagster sub 1 nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 7 maart 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 maart 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.