Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:37

Zaaknummer

13-111

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Het staat verweerder vrij op te treden. Gedragsregel 7 belet dat niet. Niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 15 juni 2013

in de zaak 13-111

naar aanleiding van de klacht van:

mr. A.

namens mevrouw [  ]

adres

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te V.

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 16 mei 2013 met kenmerk RvT 1213-9532, door de raad ontvangen op 17 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is gehuwd geweest met W. Aan dat huwelijk is een einde gekomen door echtscheiding. Daarop volgde een procedure om te komen tot boedelscheiding. In die zaak heeft verweerder W. bijgestaan. 

1.3 Tijdens het huwelijk was er een hypotheekschuld van klaagster en haar ex-echtgenoot W. aan een derde, mevrouw M.Y.W. Klaagster en haar ex-echtgenoot waren hoofdelijk aansprakelijk voor die schuld. Volgens mevrouw M.Y.W. bestaat de schuld nog steeds, doch klaagster bestrijdt dit.

W. erkent dat de schuld (nog steeds) bestaat.

1.4 Over die schuld wordt geprocedeerd. Verweerder staat in de zaak mevrouw M.Y.W. bij, ondanks het feit dat klaagster daar bij monde van haar advocaat bezwaar tegen heeft gemaakt.

1.5 Volgens klaagster is mevrouw M.Y.W. de moeder van W. Zowel in de procedure als bij de stukkenwisseling heeft verweerder geschreven dat mevrouw M.Y.W. niet de moeder van W. is.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a. Als advocaat de zaak van mevrouw M.Y.W. op zich te nemen. Dat zou verweerder niet vrijstaan omdat hij eerder, in de boedelingscheidingsprocedure de ex-echtgenoot van klaagster heeft bijgestaan. Volgens klaagster levert dit belangenverstrengeling op en ontleent verweerder aan zijn bemoeienis met die boedelscheiding informatie die hij in de zaak die hij voor mevrouw M.Y.W. behandelt, kan gebruiken. Volgens klaagster heeft verweerder in elk geval de schijn van belangenverstrengeling doen ontstaan, waardoor de rol van verweerder als advocaat in de kwestie van de hypotheekschuld mogelijk niet zuiver is. Dit zou het aanzien van de beroepsgroep kunnen schaden. Klaagster doet in dit kader een beroep op de gedragsregels 7 lid 2 en 30;

b. Verweerder zou ten onrechte het standpunt hebben ingenomen dat mevrouw M.Y.W. niet de moeder van W. is, terwijl hij beter wist of had behoren te weten.

 

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

Klachtonderdeel a.

3.2 Aangenomen mag worden dat W., voor wie verweerder niet meer optreedt, zelf geen probleem heeft met het feit dat verweerder optreedt voor mevrouw M.Y.W. en er is al helemaal geen reden om aan te nemen dat W. ten behoeve van klaagster bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders optreden in de zaak van de hypotheekschuld.

Waarom het verweerder niet zou vrijstaan om in die zaak op te treden, vermag de voorzitter niet inzien. Gedragsregel 7 belet dat in elk geval niet. Er is geen reden om de in die gedragsregel gegeven gedetailleerde en uitgewerkte regeling uit te breiden in die zin die klaagster voorstaat.

Het klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b.

3.3 Verweerder heeft in de stukken,  onder meer in zijn eerste reactie op de klacht van klaagster, het standpunt in genomen dat mevrouw M.Y.W. niet de moeder zou zijn van zijn cliënt W. Dat hij op het moment dat hij dit standpunt innam, wist dat het anders was of beter had behoren te weten, komt niet uit de verf. Daarbij is van belang dat onweersproken bleef dat W. in het verleden ook een andere naam heeft gebruikt. Het kan inderdaad zo zijn dat verweerder, zoals hij heeft gesteld, enige tijd gedacht heeft dat mevrouw M.Y.W. een tante van W. was. Daarbij is ook van belang dat de kernvraag in de kwestie van de hypotheekschuld is of deze al dan niet is afgelost waarbij de vraag of zijn huidige cliënte nu tante of moeder van W. is, er niet meteen toe doet. Dat verweerder het eenvoudigweg verkeerd heeft gezien, behoort tot de mogelijkheden.

De voorzitter beoordeelt dit klachtonderdeel dan ook als kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 10 juni 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- de gemachtigde van klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten