Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4211

Zaaknummer

13-080A

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing. Klager heeft geen belang bij klacht. Kennelijk niet-ontvankelijk.>

Uitspraak

Beslissing van 19 april 2013

in de zaak 13-080A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager,

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam,

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 maart 2013, met kenmerk 1313-0264, door de raad ontvangen op 21 maart 2013.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft de 85-jarige moeder van klager (hierna ook: de moeder) geadviseerd met betrekking tot haar wens een kortgedingprocedure te voeren tegen haar bank tot opheffing van blokkades op een aantal bankrekeningen en tot uitvoering van op haar naam aan de bank verstrekte overboekingsopdrachten naar verschillende rekeningen. 

1.3 Nadat verweerder het starten van een dergelijke procedure gemotiveerd had afgeraden, heeft de moeder van klager een andere advocaat bereid gevonden de procedure te voeren. Deze procedure heeft geleid tot een vonnis van 2 oktober 2012, waarin de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen heeft geweigerd en de moeder van klager in de proceskosten is veroordeeld.

1.4 De door verweerder aan de moeder voor zijn adviserende werkzaamheden gezonden declaratie is namens moeder betwist, waarna de declaratie ter begroting aan de Raad van Toezicht is voorgelegd. Bij zijn brief van 7 november 2012 heeft verweerder in de begrotingsprocedure, in reactie op de stellingen die door klager namens moeder waren ingenomen, een kopie van bedoeld vonnis, met de daaraan gehechte dagvaarding, overgelegd. Het vonnis was verweerder op diens verzoek bij fax van 23 oktober 2012 door de rechtbank toegezonden.

1.5 Bij brief, met bijlagen, van 15 november 2012 aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerder.

1.6 Na afsluiting van zijn onderzoek naar de klacht heeft de deken op 11 februari 2013 onder meer aan klager geschreven dat hij ervan uitgaat dat klager, tenzij hij binnen een week een machtiging van zijn moeder overlegt, de klacht op eigen naam heeft ingediend. Klager heeft hierop niet gereageerd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij de beschikking heeft gekregen over genoemde dagvaarding in kort geding zonder dat duidelijk is geworden op welke wijze dit is gebeurd. Klager stelt dat de dagvaarding niet publiekelijk verkrijgbaar is en dat klager de dagvaarding niet op regelmatige wijze van de rechtbank kan hebben verkregen; zodat dit wel door “misleiding en truuks” gebeurd moet zijn. Voorts stelt klager dat verweerder de dagvaarding niet in de begrotingsprocedure had mogen gebruiken.

3 BEOORDELING

3.1 De klacht gaat over een gedraging van verweerder in de begrotingsprocedure die speelt tussen zijn moeder en verweerder. Klager is daarin geen partij en heeft niet aangetoond dat hij op andere gronden een eigen belang bij de onderhavige klacht zou hebben. Nu klager ook geen machtiging van zijn moeder heeft overgelegd om in de onderhavige klachtprocedure namens haar op te treden, moet hij in de klacht kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang.

3.2 Overigens zou de klacht, indien deze wel ontvankelijk zou zijn, kennelijk ongegrond worden verklaard, en wel om de volgende redenen. Niet bestreden is dat verweerder het vonnis bij de rechtbank mocht opvragen en ook niet dat de rechtbank doorgaans dergelijke verzoeken inwilligt. Klager stelt echter dat het niet gebruikelijk is dat ook de dagvaarding door de griffie met het vonnis wordt meegezonden, en verbindt daaraan de conclusie dat verweerder deze alleen door “misleiding en truuks” kan hebben verkregen. Deze stelling is onjuist. Het is gebruikelijk dat in kortgedingzaken de dagvaarding deel uitmaakt van, althans gehecht is aan, het vonnis, zoals ook in het vonnis in kwestie onder punt 1 is verwoord. Ten slotte valt niet in te zien waarom verweerder niet van het ontvangen vonnis gebruik had mogen maken om zijn argumenten in de begrotingsprocedure te onderbouwen.

3.4 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klager, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 19 april 2013.   

 

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 april 2013 per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

en per gewone post aan:

- verweerder 

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.