Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3739

Zaaknummer

12-161A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen een advocaat in diens hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 23 januari 2013

in de zaak 12-161A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 juni 2012 op de klacht van:

de heer mr.

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2012 met kenmerk 1112-392, door de raad ontvangen op 30 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 28 juni 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de “voorzitter”) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 juni 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 12 juli 2012, door de raad ontvangen op 13 juli 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 november 2012 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 juli 2012 en van de brief van verweerder aan de raad van 26 oktober 2012 met bijlage.

 

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en een omschrijving van de klacht, verwijst de raad naar beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht van klager ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Volgens klager heeft de voorzitter miskend dat zijn klacht inhoudt dat het Hof van Discipline in zijn beslissing van 16 december 2011 in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom artikel 46 van de Advocatenwet zou kunnen worden aangemerkt als een formeel-wettelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Verweerder heeft er willens en wetens aan meegewerkt deze beslissing op een cruciaal punt niet te motiveren. Om die reden is de voorzitter er ten onrechte van uitgegaan dat klager het niet eens is met de motivering van de beslissing van het Hof van Discipline. Klager betoogt voorts dat in de beslissing waarvan verzet zonder motivering voorbij is gegaan aan het zorgvuldig beargumenteerde en gedocumenteerde standpunt dat het Hof van Discipline valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Daarmee heeft de voorzitter berust in de schending van vrijheid van meningsuiting door verweerder, alsook in diens misbruik van ambtelijke bevoegdheid. De beslissing van 28 juni 2012 kan daarom in  redelijkheid niet in stand blijven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als lid van het Hof van Discipline. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling  van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als lid van het Hof van Discipline op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 De raad is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als lid van het Hof van Discipline zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het verzetschrift biedt geen nieuwe inzichten die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan het oordeel van de voorzitter in de beslissing van 28 juni 2012, waarmee de raad zich verenigt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond. 

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, M. Pannevis, J.J. Trap en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door

mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

23 januari 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.