Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:155

Zaaknummer

13-291A

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing. Klacht van bewindvoerder tegen advocaat van onderbewindgestelde kennelijk niet-ontvankelijk, nu klacht ziet op handelingen die voor de onderbewindstelling zijn verricht. Gebrek aan belang.”

Uitspraak

Beslissing van 25 oktober 2013

in de zaak 13-291A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 24 september 2013 met kenmerk 4013-0637, door de raad ontvangen op 26 september 2013, alsmede de brief van klager aan de raad van 28 september 2013.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is op 10 augustus 2012 door de Rechtbank Amsterdam benoemd tot bewindvoerder van de heer B. Dit op verzoek van de dochter van de heer B, middels een door haar op 18 juli 2012 ingediende verzoekschrift.

1.3 De heer B. heeft in april 2010 hersenletsel opgelopen ten gevolge van een hartstilstand en verblijft in een verpleeghuis. De heer B. is op 15 juli 2010 op huwelijkse voorwaarden getrouwd met mevrouw H. De heer B. heeft in december 2010 een notariële volmacht aan mevrouw H. gegeven om zijn financiën te regelen.

1.4 Verweerster heeft in de loop van 2012 een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoekschrift ingediend ten behoeve van de heer B. en mevrouw H. De echtscheidingsbeschikking is op 13 augustus 2012 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

1.5 Op 16 augustus 2012 heeft klager zijn benoeming als bewindvoerder van de heer B. medegedeeld aan verweerster en haar om nadere informatie gevraagd omtrent de echtscheiding. Daarop heeft verweerster klager geïnformeerd over de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en hem medegedeeld dat de heer B. en mevrouw H. destijds onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen waren getrouwd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij gebruik heeft gemaakt van een algemene volmacht die de heer B. aan zijn toenmalige echtgenote, mevrouw H., heeft verstrekt en dat zij niet als advocaat voor de heer B. had mogen optreden bij het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek.

3 VERWEER

3.1 Volgens verweerster was de heer B. tijdens haar bemoeienis bij het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek handelingsbekwaam en is hij dat nog steeds, ondanks zijn onderbewindstelling per 10 augustus 2012. De onderbewindstelling heeft slechts tot gevolg dat de goederen die toebehoren aan de heer B. onder het bewind van klager vallen. De echtscheidingsprocedure ziet niet op vermogensrechtelijke belangen, nu de heer B. en mevrouw H. waren gehuwd onder uitsluiting van iedere gemeenschap. De heer B. was zodoende bevoegd zijn huwelijk te laten ontbinden en die ontbinding te laten inschrijven in de registers.

3.2 Volgens verweerster is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht, omdat hij alleen in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de heer B. klaagt en geen machtiging heeft overgelegd van de heer B. tot het indienen van deze klacht.

3.3 Verweerster heeft de deken inzage verschaft in het echtscheidingsdossier, ter voldoening aan haar verplichting op grond van Gedragsregel 37. Ten opzichte van klager beroept zij zich op haar geheimhoudingsplicht.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht gaat over de gedragingen van verweerster in de echtscheidingskwestie van de heer B. en mevrouw H in de periode voorafgaand aan de benoeming van klager tot bewindvoerder van de heer B.

4.2 Klager was geen partij bij de echtscheiding en eerst toen de echtscheiding definitief was, heeft hij aan verweerster bekend gemaakt dat hij kort daarvoor de bewindvoerder van klager was geworden. Partijen waren gehuwd met uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap.

4.3 Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij eigen belang bij de onderhavige klacht heeft. Nu klager ook geen machtiging van de heer B. heeft overgelegd om in de onderhavige klachtprocedure namens hem op te treden, moet hij in de klacht kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan (eigen) belang.

4.4 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klager, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 25 oktober 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.