Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:187
Zaaknummer
R. 4206/13.113
Inhoudsindicatie
Klagers verwijten verweerder dat hij zich aan belangenverstrengeling schuldig heeft gemaakt (gedragsregel 7 lid 1). De raad is met de voorzitter van oordeel dat niet is aangetoond dat klagers door het optreden van de beklaagde advocaat in een tuchtrechtelijk beschermd belang worden getroffen. Van enige belangenverstrengeling is niet gebleken. Het ligt daarbij op de weg van klagers middels een civiele procedure de gestelde (on)bevoegdheid van de beklaagde advocaat aan de orde te stellen. Verzet is ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 mei 2013 aan de Raad van Discipline, door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 13 juni 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 juni 2013 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 25 juni 2013, door de raad ontvangen op 26 juni 2013, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 9 september 2013 van de raad in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder. Verweerder werd bijgestaan door mr. N., advocaat te Den Haag en kantoorgenoot van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen.
3 VERZET
3.1 Het verzet betreft grotendeels een herhaling en deels een uitwerking van de klacht. In het verzet is aangevoerd dat de klacht in de voorzittersbeslissing niet (geheel) correct is weergegeven, nu klagers slechts ten aanzien van P. CV hebben gesteld dat verweerder niet vrij stond c.q. sprake was van belangenverstrengeling en niet ten aanzien van M. Beheer B.V..
4 VERWEER
4.1 Verweerder is van mening dat hij op basis van artikel 5 van de oprichtingsakte van 30 december 2004, van P. C.V., bevoegd is om als advocaat van de CV op te treden. Als beherend vennoot van de CV kan M. Beheer BV als enige bepalen welke advocaat voor de CV optreedt. Verweerder betwist dat er sprake is van een tegenstrijdig belang tussen M. Beheer BV en de CV. M. Beheer BV is geen wederpartij van de CV. Voorts heeft verweerder gesteld dat klagers geen cliënten van zijn kantoor zijn of zijn geweest.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat de voorzitter in haar beslissing de klacht weliswaar niet letterlijk correct heeft weergegeven, maar dat dit niet doorslaggevend is voor het slagen van het verzet als zodanig. Het verwijt van klagers is immers dat verweerder zich in strijd met gedragsregel 7. Lid 1 aan belangenverstrengeling heeft schuldig gemaakt, De raad is met de voorzitter van oordeel dat niet is aangetoond dat klagers door het optreden van verweerder in een tuchtrechtelijk beschermd belang worden getroffen. Van enige belangenverstrengeling is niet gebleken.
5.2 De verwijzing naar artikel 5 lid 3 aanhef en sub h van de oprichtingsakte van 30 december 2004, waarin is bepaald dat het verlenen van procuratie slechts kan geschieden bij besluit van de vergadering van vennoten, is eveneens onvoldoende om het verzet gegrond te verklaren. Verweerder kan niet worden verweten dat hij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld of anderszins zoals verwoord in artikel 46 van de Advocatenwet.
5.3 Ten overvloede overweegt de raad dat het in casu op de weg van klagers ligt middels een civiele procedure de (on)bevoegdheid van verweerder om voor de commanditaire vennootschap op te treden aan de orde te stellen. Het tuchtrecht leent zich hier niet voor. Het vorenstaande brengt met zich dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, J.A. van Keulen, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.