Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-04-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:7
Zaaknummer
R. 3952/12.86
Inhoudsindicatie
Klacht van wederpartij. Verweerster mocht de gewraakte uitlating over klager ter zitting van het gerechtshof doen, daar zij mocht afgaan op de informatie die zij van haar cliënte had verkregen.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 28 maart 2012, door de raad ontvangen op 29 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 25 april 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 26 april 2012.
1.3 Bij verzetschrift van 1 mei 2012, door de raad ontvangen op 2 mei 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Bij brief van 25 september 2012 heeft klager stukken in het geding gebracht.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door mr. S, advocaat te Utrecht. Ter zitting heeft klager een verklaring van zijn echtgenote overgelegd, inhoudende dat zij de samen met klager ingediende klacht jegens verweerster intrekt. Klager heeft voorts een pleitnotitie overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1. In het verzetschrift is tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar aangevoerd. Ter zitting heeft klager gesteld dat hij het met de feitenweergave niet eens is, hetgeen klager echter niet heeft toegelicht of onderbouwd.
2.2 Bij brief van 9 november 2011 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 De kern van de klacht betreft de stelling dat verweerster zich – in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat deze tijdens een zitting van het Gerechtshof ’s-Gravenhage is gedaan – had dienen te onthouden van de uitspraak luidende: “De echtgenoot van Hester heeft zich voorgedaan als rechter en gezegd dat hij een descente en onderzoek deed”. Klager stelt dat zij de onjuistheid van die uitspraak redelijkerwijs kon kennen en er meer dan voldoende aanwijzingen zijn dat die uitspraak onjuist was.
3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen verweerster gehandhaafd. Volgens klager was de in de klacht gewraakte uitlating van verweerster niet integer, onprofessioneel en diende deze geen enkel legitiem belang van de vader als voormalige cliënt van verweerster. Klager stelt voorts dat verweerster zich, in strijd met de vereiste onafhankelijkheid, met haar cliënte heeft vereenzelvigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad verenigt zich met uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld. Het uitgangspunt berust op vaste jurisprudentie van de Raden van Discipline en het Hof van Discipline. Hetgeen klager in het verzetschrift en ter zitting heeft betoogd over de positie van de advocaat in relatie tot zijn wederpartij en zijn cliënt doet hieraan niet af.
5.2 In het verzet heeft verweerster, in lijn met haar verweer bij de deken, aangevoerd dat zij de gewraakte mededeling over klager heeft gedaan op basis van informatie van haar cliënte. Daar ligt volgens verweerster de bron van de mededeling.
Verweerster heeft zich er ook op beroepen dat de advocaat voorshands niet behoeft uit te gaan van de onjuistheid van de informatie die zijn cliënt hem verschaft.
5.3 In het verzet is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven anders te oordelen dan de voorzitter onder nummer 3.2 en 3.3 van de bestreden beslissing heeft gedaan. Immers is ook in het verzet niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan klaagster destijds de juistheid van de door haar cliënte verstrekte informatie had behoren te verifiëren.
5.4 De raad verenigt zich aldus met de beoordeling van de voorzitter en maakt diens oordeel tot het zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.