Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4329

Zaaknummer

MB 255-2012

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft het eerste onderdeel van de klacht als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen. De raad verenigt zich met deze beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet hiertegen ongegrond.

Inhoudsindicatie

Over het tweede onderdeel van de klacht heeft de voorzitter in zijn beslissing geen oordeel uitgesproken, zodat de raad dit onderdeel alsnog dient te beoordelen. De raad acht dit onderdeel, waarin zeer ernstige beschuldigingen aan het adres van verweerder worden geuit zonder enige vorm van bewijs, kennelijk ongegrond en verklaart om die reden ook het verzet hiertegen ongegrond.

Inhoudsindicatie

Verzet : ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak MB 255 - 2012

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 4 oktober 2012 op de klacht van:

 

X

 

klager

 

tegen:

Y

       verweerder

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 7 september 2012, met kenmerk M - K, door de raad ontvangen op 10 september 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement MB, thans ZWB, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          Bij beslissing van 4 oktober 2012 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 12 oktober 2012 is verzonden aan klager.

1.3          Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 18 oktober 2012, heeft klager verzet gedaan bij de raad tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4          Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder en van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5          De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en van het verzetschrift van klager. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief van klager aan de raad van 3 februari 2013.

 

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven vaststaande feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

2.1          Bij brief van 31 mei 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder omdat deze de belangen van zijn zuster niet naar behoren zou hebben behartigd.

2.2          De voorzitter van de raad van discipline in het ressort D heeft in zijn beslissing van 3 juli 2008 klager kennelijk niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Na verzet van klager tegen deze beslissing heeft de raad van discipline te D dit verzet ongegrond verklaard in zijn beslissing van 15 december 2008.

2.3          Bij brief van 15 mei 2012 heeft klager opnieuw een klacht ingediend tegen verweerder.

 

3                klacht

3.1         Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van zijn zuster in diverse procedures niet naar behoren heeft behartigd en dat hij haar geld afhandig heeft gemaakt.

3.2         Voorts klaagt klager er over dat verweerder zijn minderjarige dochter heeft verkracht waarna hij haar in de zomer van 2007 in L heeft laten aborteren.

 

4                BESLISSING VAN DE PLAATSVERVANGEND VOORZITTER

4.1          Bij beslissing van 4 oktober 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

 

5                HET VERZET

5.1         De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klager de raad vraagt zijn klacht nogmaals te beoordelen.

 

6                BEOORDELING

6.1         Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht oordeelt de raad dat de inhoud van het verzetschrift en het onderzoek in verzet niet hebben geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 4 oktober 2012, waarmede de raad zich verenigt. In zoverre zal het verzet als ongegrond worden afgewezen.

6.2         Over het tweede onderdeel van de klacht heeft de plaatsvervangend voorzitter in zijn beslissing van 4 oktober 2012 geen oordeel uitgesproken, zodat de raad dit onderdeel alsnog dient te beoordelen.

6.3         De raad stelt vast dat klager in dit klachtonderdeel zeer ernstige, door verweerder met klem ontkende beschuldigingen uit (verkrachting/mishandeling van zijn minderjarige dochter), zonder deze ook maar enigszins aannemelijk te maken of zelfs maar een begin van bewijs te leveren. Nu klager stelt dat hij nimmer aangifte van deze feiten heeft gedaan, omdat hij politie en rechter ook niet vertrouwt, mag worden aangenomen dat  onderzoek naar de feiten waarvan klager verweerder beschuldigt ook nooit zal plaatsvinden. In elk geval is de raad daarvoor niet de aangewezen instantie. De raad zal dit onderdeel van de klacht als kennelijk ongegrond  afwijzen, waarvan het gevolg is dat het verzet ongegrond wordt verklaard.

 

              BESLISSING

 

De raad van discipline:

-                          verklaart met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht het verzet ongegrond;

-                          verklaart het tweede onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond en daarmee het verzet ongegrond;

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mr. E.P.C.M. Teeuwen, mr. A.L.W.G. Houtakkers, mr . P.A.M. van Hoef, mr. J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op                   23 april 2013                    per aangetekende brief  verzonden aan:

-               klager

-               verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-               de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet.