Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:117
Zaaknummer
R. 4405/13.312b
Inhoudsindicatie
Op basis van de tegengestelde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door namens zijn cliënten het faillissement van klaagster sub 1 aan te vragen. Enige schriftelijke onderbouwing van de juistheid van de stellingen van klaagsters ontbreekt. De omstandigheid dat de rechter het verzoek tot faillietverklaring heeft afgewezen, maakt dit niet anders.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 3 december 2013 met kenmerk K310 en K314 2013, door de raad ontvangen op 4 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Op 7 juni 2013 hebben voormalige werknemers van klaagster sub 1 zich tot verweerder gewend.
1.2 In opdracht van de cliënten van verweerder is conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank ten laste van klaagster sub 1.
1.3 Verweerder heeft namens cliënten een verzoek tot faillietverklaring van klaagster sub 1 ingediend op 17 juni 2013.
1.4 Bij beslissing van 23 juli 2013 van de rechtbank Den Haag is het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.
1.5 Klaagsters hebben bij brief van 26 augustus 2013 een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.
2. KLACHT
2.1 Klaagsters verwijten verweerder dat hij onjuiste rechtsmaatregelen heeft genomen waardoor klaagster sub 1 en klanten van klaagster sub 1 ernstig zijn benadeeld. Verweerder heeft het faillissement aangevraagd van klaagster sub 1 op grond van niet bestaande vorderingen. Ter toelichting hebben klaagsters gesteld dat klaagster sub 1 niet in de situatie verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Personeelsleden hebben onder leiding van verweerder gedurende een maand hun werk neergelegd, terwijl het loon van die maand nog niet opeisbaar was. Door het neerleggen van de werkzaamheden is grote schade ontstaan binnen de onderneming. Vanwege deze werkweigering zijn enkele werknemers ontslagen. Voor deze personen heeft verweerder een faillissementsaanvraag ingediend, terwijl er helemaal geen vorderingen op de onderneming bestonden. Klaagsters verwijten verweerder ten slotte dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
3. BEOORDELING
3.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij. Het Hof van Discipline hanteert de maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt. Niet toegestaan is dat de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
3.2 Op basis van de tegengestelde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door namens zijn cliënten het faillissement van klaagster sub 1 aan te vragen. Enige schriftelijke onderbouwing van de juistheid van de stellingen van klaagsters ontbreekt. De omstandigheid dat de rechter het verzoek tot faillietverklaring heeft afgewezen, maakt dit niet anders. Uit de bewuste beslissing kan niet worden opgemaakt dat de cliënten van verweerder geen vordering hadden op klaagster sub 1 en dat verweerder dit moet hebben geweten Uit de stukken noch anderszins is gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4. BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 31 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagsters
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.