Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:287
Zaaknummer
6829
Inhoudsindicatie
Verzet tegen niet-ontvankelijkheid in appel slaagt, maar het beroep wordt verworpen. De raad heeft voldoende gemotiveerd waarom het gedane bewijsaanbod is gepasseerd.
Uitspraak
Beslissing van 11 november 2013
in de zaak 6829
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 mei 2013, onder nummer 12-111, aan partijen toegezonden op 15 mei 2013, waarbij het verzet van klagers tegen de beslissing van 18 december 2012 van de voorzitter van de raad ongegrond is verklaard
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA4678.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 11 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen. Bij beslissing van 26 juni 2013 heeft de voorzitter van het hof klagers kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld in hun hoger beroep. De voorzitter heeft daartoe overwogen dat artikel 46h van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als – in deze zaak – kennelijk ongegrond is afgewezen. Klagers hebben bij verzetschrift van 5 juli 2013, ontvangen ter griffie van het hof op 5 juli 2013, tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het hof verzet ingesteld.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2013, waar geen van de partijen is verschenen.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers in hun beroepschrift hebben gesteld dat de raad ten onrechte geweigerd heeft op het door hen gedane bewijsaanbod in te gaan en derhalve door hen voorgedragen getuigen niet hebben gehoord. Klagers stellen dat de raad daarmee zo fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de klacht niet meer kan worden gesproken. Een en ander heeft volgens klagers tot gevolg dat de bepaling van artikel 46 h lid 4 Advocatenwet (inhoudende dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad waarin het verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond wordt verklaard) buiten toepassing blijft en dat de voorzitter van het hof het hoger beroep niet kennelijk niet ontvankelijk had mogen verklaren.
4 BEOORDELING
4.1 De verzetgrond van klagers, dat zij ontvankelijk dienden te worden verklaard in hun hoger beroep, slaagt. Het hof dient derhalve alsnog over te gaan tot beoordeling van het door klagers ingestelde hoger beroep, voor zover daarin is aangevoerd dat de raad fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden.
4.2 Het hof volgt klagers niet in hun stelling dat sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen, omdat de raad het door hen gedane bewijsaanbod heeft gepasseerd. De raad heeft onder 5.3 van de beslissing op het verzet van 13 mei 2013 gemotiveerd uiteengezet waarom de klacht dat verweerder valselijk en in strijd met de waarheid aan de griffier van dit hof in een andere klachtzaak heeft gemeld op een bepaalde datum verhinderd te zijn, ongegrond is. Vervolgens heeft de raad in genoemde beslissing onder 5.4 overwogen dat aan het verzoek van klagers om getuigen te horen geen gevolg zal worden gegeven omdat de raad niet inziet op welke wijze het horen van getuigen tot een ander oordeel van de klacht zou kunnen leiden. De motivering onder 5.3 van de raad kan de onder 5.4 genomen beslissing dragen. Het is ter beoordeling van de rechter, in het onderhavige geval de raad, om te besluiten getuigen al dan niet te horen. De door de raad genomen beslissing levert geen schending op van fundamentele rechtsbeginselen. Het hoger beroep van klagers zal dan ook worden verworpen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van 26 juni 2013 gegrond;
en, opnieuw rechtdoende:
- verwerpt het beroep van klagers tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 mei 2013, gewezen onder nummer 12-111.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, E. Schutte en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2013.