Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4140

Zaaknummer

R. 3864/11.267

Inhoudsindicatie

Klager heeft verweerder benaderd met een verzoek om bijstand aan zijn dochter die ingevolge de wet BOPZ is opgenomen. Verweerder neemt hierna telefonisch contact op met de dochter, waarbij hij merkt dat zij al van rechtsbijstand is voorzien. Verweerder geeft hierna aan klager te kennen dat hij niet voor de dochter zal optreden.

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt dat geen opdracht tot verlening van juridische bijstand aan de dochter is aanvaard en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 15 december 2011, door de raad ontvangen op 16 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 11 januari 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 16 januari 2012 aan partijen verzonden.

1.3    Bij e-mail van 25 januari 2012 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2012. Ter zitting heeft klager de voorzitter, mr. S, gewraakt. Deze heeft in de wraking berust.

1.5    De behandeling van het verzet is voortgezet ter zitting van de raad van 4 februari 2013. Ter zitting zijn klager, vergezeld van zijn dochter, alsmede verweerder verschenen. Klager heeft een productie overgelegd.

1.6    De raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.   

In het verzetschrift heeft klager gesteld dat de feiten onjuist worden weergegeven en dat zulks uit de beoordeling van de klacht blijkt. Deze stelling is door klager in het verzet niet onderbouwd, zodat de raad daaraan voorbijgaat.

2.2    Bij brieven van 3 mei en 24 juni 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klager verwijt verweerder dat hij zijn dochter ondanks zijn toezegging daartoe niet heeft bezocht. Voorts verwijt klager verweerder dat hij steeds nieuwe voorwaarden heeft gesteld aan de bijstand, waardoor vier weken verloren zijn gegaan. Door toedoen van verweerder bleef het lijden van de dochter van klager voortduren. 

3.3    In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen verweerder gehandhaafd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, evenals de plaatsvervangend voorzitter, van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder een opdracht van klager tot behartiging van de belangen van diens dochter heeft aanvaard.   

Ter zitting heeft verweerder onweersproken aangevoerd dat hij telefonisch contact met de dochter van klager heeft opgenomen om te informeren naar de stand van zaken en dat hem daarbij gebleken is dat haar belangen behartigd werden door mr. H en dat zij over die belangenbehartiging tevreden was. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat verweerder een opdracht van klager heeft aanvaard.

5.2    De raad verenigt zich ook overigens met de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. R. de Haan, T. Hordijk, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2013.

griffier    voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.