Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:211

Zaaknummer

R. 4334/13.241

Inhoudsindicatie

Bemiddelingsgesprek bij deken. Klager stelt dat de deken mr. B. te hulp is geschoten door aan te geven dat advocaten dossiers na 5 tot 7 jaar vernietigen, maar dat uitspraken langer bewaard kunnen worden. De opmerking van de dekenover het bewaren van dossiers was geen opmerking met een juridische strekking. De deken heeft aangevoerd dat hij klager met zijn opmerking slechts van informatie heeft willen voorzien. Er is geen grond om aan te nemen dat de verweerder met de gewraakte opmerking een ander oogmerk heeft gehad.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden 20 september 2013, door de raad ontvangen op 208 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager heeft op 12 maart 2013 een klacht ingediend tegen mr. B., advocaat te Rotterdam. mr. B. heeft klagers belangen behartigd in diens echtscheidingsprocedure in de periode 2002-2003.

1.2 In het kader van het onderzoek naar de door klager tegen mr. B. ingediende klacht heeft op 19 april 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder, de secretaresse van verweerder, mr. B. en een door klager ingeschakelde tolk.

1.3 Bij brief van 24 juni 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder zijn handelwijze bij het onderzoek naar de klacht tegen mr. B. Verweerder zou zich bij het bemiddelingsgesprek op 19 april 2013 juridisch incorrect hebben opgesteld en geen objectief onderzoek hebben uitgevoerd. Meer specifiek maakt klager verweerder twee verwijten over dit bemiddelingsgesprek:

a. dat verweerder mr. B. te hulp is geschoten door aan te geven dat advocaten dossiers na 5 tot 7 jaar vernietigen, maar dat uitspraken langer bewaard kunnen worden;

b. dat verweerder klager niet heeft laten uitpraten toen klager nieuwe feiten aanvoerde om “de waarheid boven te halen”. Klager is van mening dat de door hem ingediende klachten over de periode 2012-2013 direct verband houden met mogelijk klachtwaardig gedrag van mr. B. uit 2003.

 

3. BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

3.3 De opmerking van verweerder over het bewaren van dossiers was geen opmerking met een juridische strekking. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager met zijn opmerking slechts van informatie heeft willen voorzien. Er is geen grond om aan te nemen dat verweerder met de gewraakte opmerking een ander oogmerk heeft gehad. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij zich tijdens het bemiddelingsgesprek wilde beperken tot mogelijke nieuwe klachtwaardige gedragingen Klager had eerder een klacht tegen mr. B. ingediend over mogelijk klachtwaardig gedragingen in 2003, maar deze klacht was ingetrokken. De klachten over de gedragingen in 2003 waren dus reeds in een eerdere klacht aan de orde geweest, aldus – onbetwist – verweerder. Er kan niet twee keer over hetzelfde feit worden geklaagd.  Voorts heeft verweerder met recht opgemerkt dat deze klacht inmiddels ook was verjaard.

3.4 Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door zijn handelwijze, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Evenmin is op basis van de stukken gebleken van een handelen of nalaten van verweerster in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.