Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:198

Zaaknummer

6640

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging ongegrondverklaring klacht over niet adequate dienstverlening in arbeidszaken.

Uitspraak

Beslissing van 19 augustus 2013

in de zaak 6640

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 19 november 2012, onder nummer 12-120, aan partijen toegezonden op 19 november 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3529.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 december 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- e-mail bericht van klaagster aan het hof van 29 januari 2013;

- de brief van klaagster aan het hof van 13 april 2013;

- de brief van klaagster aan het hof van 18 april 2013;

- de brief van klaagster aan het hof van 28 mei 213;

- de brief van de Raad van Discipline aan het hof d.d. 29 mei 2013;

- de brief van de Raad van Discipline aan het hof d.d. 29 mei 2013;

- de brief van de griffier van het hof aan klaagster van 5 april 2013 met bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 juni 2013, waar klaagster, vergezeld door X., en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en in essentie, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klaagster in het geschil met haar werkgever niet goed heeft behartigd, in het bijzonder doordat hij|:

a) zich er onvoldoende rekenschap van heeft gegeven dat klaagster ten tijde van de advisering helemaal aangeslagen was en niet helder kon denken; zij was overwerkt en ziek, het ging haar allemaal veel te snel;

b) in de kort-gedingdagvaarding heeft volstaan met het vorderen van beperking van het aantal uren, terwijl er veel meer kwesties speelden;

c) klaagster niet duidelijk heeft kunnen maken waarom zij niet op één locatie kon blijven werken;

d) klaagster geadviseerd heeft om niet met de werkgever over het voorstel tot beëindiging in overleg te treden, dat heeft de rechter haar aangerekend;

e) onvoldoende producties aan de rechter heeft overgelegd;

f) heeft nagelaten om doorbetaling te vragen van salaris over de opzegtermijn;

g) onvoldoende met klaagster heeft overlegd, haar onvoldoende heeft geïnformeerd, haar te weinig tijd heeft gegund om te reageren op concept-stukken van zijn hand, en het onvoldoende voor haar heeft opgenomen toen na het gesprek van 22 juni 2011 van haar verlangd werd om te surveilleren en in te vallen;

h) geen uitleg heeft gegeven rond de aanvraag van WW.

4 FEITEN

 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5 BEOORDELING

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 19 november 2012, gewezen onder nummer 12-120.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, J.S.W. Holtrop, A. Minderhoud en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.