Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:15

Zaaknummer

R. 4167/13.74

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerster de wijze waarop zij het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet heeft verwoord, behandeld en beoordeeld. Tegen een afwijzing van een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet staat de mogelijkheid van beklag bij het Hof van Discipline open. Voor zover de klacht van klaagster ziet op de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is de klacht derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij (in haar hoedanigheid van deken) reeds eerder een advocaat voor klaagster had aangewezen voor dezelfde kwestie als waarop het verzoek van klaagster van 8 november 2012 betrekking had en dat klaagster zich vervolgens zelf voor die kwestie tot een opvolgend advocaat heeft gewend. Die advocaat heeft besloten klaagster verder niet bij te staan. Mede in dat licht en bij gebreke van een nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat verweerster zodanig heeft gehandeld dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Klacht is kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 9 april 2013, door de Raad ontvangen op 9 april 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Bij brief van 8 november 2012 heeft klaagster verweerster verzocht een advocaat aan te wijzen voor het geschil van klaagster met de Sociale Dienst.

1.2    Verweerster heeft klaagster naar aanleiding van haar verzoek gevraagd om de visie en bevindingen van haar voormalige advocaat. Klaagster heeft negatief op dit verzoek gereageerd.

1.3    Bij brief van 22 november 2012 heeft verweerster het verzoek om een advocaat aan te wijzen afgewezen.

1.4    Klaagster heeft beklag gedaan tegen deze beslissing bij het Hof van Discipline.

1.5    Bij brief van 30 november 2012 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Klaagster verwijt verweerster in het bijzonder:

a.    de wijze waarop zij het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet heeft verwoord, behandeld en beoordeeld;

b.    dat verweerster onjuistheden heeft geponeerd, klaagsters verzoek verdraaid, gepoogd heeft klaagster op een dwaalspoor te brengen en dat zij is voorbijgegaan aan de inhoud en kern van klaagsters verzoek en er een zodanige draai aan heeft gegeven dat zij het verzoek kon afwijzen.

3.    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1    Tegen een afwijzing van een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet staat de mogelijkheid van beklag bij het Hof van Discipline open. Het is dan ook aan het Hof van Discipline om te beoordelen of een en ander aanleiding vormt om de beslissing van verweerster tot afwijzing van verzoek te beoordelen. Voor zover de klacht van klaagster ziet op de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is de klacht derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2    Verweerster was ten tijde van het haar verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het toenmalige arrondissement Dordrecht en heeft in die hoedanigheid gehandeld. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich in casu zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.3    Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij reeds eerder een advocaat voor klaagster had aangewezen voor dezelfde kwestie als waarop het verzoek van klaagster van 8 november 2012 betrekking had en dat klaagster zich vervolgens zelf voor die kwestie tot een opvolgend advocaat heeft gewend. Die advocaat heeft besloten klaagster verder niet bij te staan. Mede in dat licht en bij gebreke van een nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat verweerster zodanig heeft gehandeld dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

3.6    Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 24 april 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 april 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in her arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.