Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:154
Zaaknummer
R. 4115/13.22
Inhoudsindicatie
Het betreft een verzetprocedure. Ook in verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden, die de plaatsvervangend voorzitter niet bekend waren bij het geven van de voorzittersbeslissing. De raad overweegt nog dat ook als klagers pas in 2010 nadere informatie hebben ontvangen op basis waarvan zij tot de conclusie zijn gekomen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld, zij te lang met het indienen van de klacht hebben gewacht.
Inhoudsindicatie
Het verzet is ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 23 januari 2013 met kenmerk K285 2011/2012 bme/kme, door de raad ontvangen op 24 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 19 februari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 20 februari 2013 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 22 februari 2013, door de raad ontvangen op 26 februari 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 22 februari 2013;
- een brief met bijlagen van 29 juli 2013 van verweerster;
- een brief met bijlagen van 19 augustus 2013 van klagers;
- een brief met bijlagen van 19 augustus 2013 van klagers.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 In 2006 heeft de echtgenoot van verweerster klager sub 2 bijgestaan bij de verkoop van de goodwill en inventaris van X.
2.2 In een civiele procedure tussen klager sub 2 en de echtgenoot van verweerster heeft de echtgenoot van verweerster gesteld dat hij klager sub 2 voor makelaarswerkzaamheden heeft bijgestaan vanuit zijn eenmanszaak A. op basis van de voor die eenmanszaak geldende algemene voorwaarden.
2.3 De Kamer van Koophandel Den Haag heeft klager sub 2 bij brief van 24 augustus 2012 bericht dat de eenmanszaak A. niet ingeschreven is geweest in het handelsregister. De Rechtbank Den Haag heeft klager sub 2 bij brief van 22 augustus 2012 medegedeeld dat de algemene voorwaarden aldaar onbekend zijn.
2.4 Van de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van verweerster is op 26 september 2006 een bedrag van € 22.000,00 overgemaakt aan de echtgenoot van verweerster als commissie voor de hiervoor door hem op naam van de eenmanszaak A. verrichte makelaarswerkzaamheden. Verweerster is bestuurder van deze Stichting Beheer Derdengelden.
2.5 Bij brief met bijlagen van 30 augustus 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klagers verwijten verweerster meer in het bijzonder dat zij wist dat er geld werd ontvangen op de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden afkomstig van een niet bestaand bedrijf, te weten eenmanszaak A. en dat zij vervolgens haar medewerking heeft verleend aan overboeking van dat geld naar een privé rekening van haar echtgenoot.
3.1 In verzet hebben klagers er onder meer op gewezen dat zij pas in 2010 tijdens een klachtprocedure tegen mr. K., de echtgenoot van verweerster, bekend geworden zijn met het feit dat mr. K. ook namens een zogenaamde eenmanszaak optrad. Aangezien verweerster volledig op de hoogte was van de werkwijze van mr. K. heeft zij doelbewust meegewerkt aan het ontvangen van gelden op een derdengeldrekening van een niet-bestaand bedrijf. Gelet daarop dient de klacht ontvankelijk te worden verklaard. Er is immers geen redelijke termijn overschreden.
4 BEOORDELING
4.1 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de plaatsvervangend voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.
4.2 Hetgeen klagers in het verzet hebben aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. Ook indien klagers pas in 2010 de nadere informatie hebben ontvangen op basis waarvan zij tot de conclusie zijn gekomen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld, hebben zij – gegeven het tijdsverloop tussen het klachtwaardig handelen en het indienen van de klacht – met het indienen van de klacht te lang gewacht.
4.3 Het verzet is derhalve ongegrond.
5 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.