Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:122

Zaaknummer

R. 4095/13.2

Inhoudsindicatie

Het betreft een verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. De raad onderschrijft de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 januari 2013 met kenmerk K289 2011/2012 bm/kme, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 4 februari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 5 februari 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 12 februari 2013 door de raad ontvangen op 15 februari 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

   de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

 - het verzetschrift van 12 februari 2013 met bijlage van klager;

 - brief van 12 februari 2013, binnengekomen op 16 april 2013,  

    met bijlagen van klager.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

3.3 Op 19 maart en 3 april 2010 heeft klager een verzoek tot bemiddeling en een klacht ingediend bij de deken over de wijze waarop klagers belangen zijn behartigd door een kantoorgenote van verweerder, mr. W.

3.4 De klacht van klager bestond uit drie onderdelen: 1) de declaraties waren te hoog in verhouding tot de uitgevoerde werkzaamheden, 2) er is niet gereageerd op klagers verzoeken om over te gaan tot het aanhangig maken van een interne klachtenprocedure en/of het benaderen van de Geschillencommissie Advocatuur en 3) verweerder weigerde klagers brieven te beantwoorden.

3.5 De toenmalige deken heeft klager op 1 juli 2010 geadviseerd om het dossier aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen.

3.6 Verweerder heeft op 26 juli 2010 een blanco akte van compromis toegezonden aan klager, waarmee het geschil aan de Geschillencommissie Advocatuur kon worden voorgelegd. Het onderliggende dossier was niet bij deze akte gevoegd.

3.7 Op 30 juli 2010 heeft klager verweerder verzocht om het dossier aan hem te zenden, alvorens het dossier door te zenden naar de Geschillencommissie Advocatuur.

3.8 Verweerder heeft op 13 augustus 2010 het dossier aan klager gestuurd.

3.9 Op 14 augustus 2010 heeft klager verweerder bericht dat het dossier zich in erbarmelijke staat bevond en incompleet was.

3.10 Op 19 juni 2012 heeft verweerder ter zake voornoemd declaratiegeschil een begrotingsverzoek bij de Raad van Toezicht ingediend.

3.11 Bij brief van 31 augustus 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij twee jaar lang niets van zich heeft laten horen en vervolgens een begrotingsverzoek heeft ingediend bij de Raad van Toezicht (klachtonderdeel a.).

3.3 Verder heeft klager zich beklaagd over de horizontale rechtsongelijkheid van artikel 7 van het reglement van de Geschillencommissie Advocaten. Klager is van mening dat sprake is van rechtsongelijkheid nu de advocaat de mogelijkheid heeft een klacht niet-ontvankelijk te laten verklaren, indien de klacht meer dan twaalf maanden na schriftelijke afhandeling van de interne klachtprocedure wordt ingediend, terwijl klager een dergelijke mogelijkheid niet ter beschikking staat (klachtonderdeel b.).

 

4. BEOORDELING

4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de

beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

 

5. BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet  ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.

griffier voorzitter                     

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.