Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:21

Zaaknummer

R. 4075/12.209

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerster, die optreedt voor klagers tegenpartij, in stukken soms haar eigen naam, soms de naam van haar echtgenoot en soms de combinatie van deze namen gebruikt en daarmee een valse identiteit gebruikt. Bij klagers blijkt geen twijfel te bestaan over de identiteit en de persoon van verweerster, noch over de hoedanigheid waarin zij optreedt. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 15 november 2012, door de raad ontvangen op 16 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 29 november 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing op 29 november 2012 aan partijen is verzonden.

1.3    Per fax van 5 december 2012 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Bij brief van 13 januari 2013, bij de raad ontvangen op 15 januari 2013, hebben klagers de gronden voor het verzet aangevoerd.

1.5    Bij brief van 17 februari 2013, bij de raad ontvangen op 19 februari 2013, hebben klagers aanvullende stukken, voorzien van een toelichting, aan de raad toegezonden.

1.6    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 maart 2013 in aanwezigheid van klagers. Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij heeft op de dag van de zitting bericht van afwezigheid gestuurd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.   

Klagers hebben ter zitting meegedeeld dat de plaatsvervangend voorzitter de feiten in de beslissing niet juist heeft weergegeven. Klagers hebben echter nagelaten hun stelling te onderbouwen.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klagers verwijten verweerster meer in het bijzonder dat zij zich niet bedient van haar “geregistreerde naam”. Klagers zijn van mening dat verweerster zich uitsluitend zou mogen bedienen van haar geslachtsnaam en niet van die van haar echtgenoot. Klagers stellen dat verweerster jegens de Nederlandse Orde van Advocaten, de advocatuur, de rechterlijke macht en klagers een onjuiste dan wel valse identiteit gebruikt.

3.3    In het verzet hebben klagers hun bezwaar tegen verweerster gehandhaafd. Zij stellen met een beroep op artikel 26 Advocatenwet belang te hebben bij de klacht. Klagers menen dat onbetwistbaar sprake is van identiteitsfraude doordat dezelfde natuurlijke persoon in een en dezelfde dagvaarding drie verschillende hoedanigheden aanneemt, te weten die van eiseres, van procesadvocaat en van behandelend advocaat.    

3.4    Klagers hebben ter zitting meegedeeld dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht in de beslissing niet juist heeft weergegeven. Klagers hebben echter nagelaten hun stelling te onderbouwen. De raad gaat daarom uit van de omschrijving van de klacht zoals hiervoor is vermeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2    De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. Het betoog van klagers ter zitting geeft er blijk van dat ook bij klagers geen enkele twijfel bestaat over de identiteit en persoon van verweerster. Voorts blijkt uit de stukken dat er geen enkele onduidelijkheid bestaat over de hoedanigheid waarin verweerster optreedt. De raad verenigt zich dan ook met de beoordeling van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2013.

griffier    voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.