Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3934

Zaaknummer

R. 4014/12.148

Inhoudsindicatie

Bijstand in 2005 in een echtscheidingsprocedure. Klacht betreft de gang van zaken tijdens een comparitie op 29 juni 2005. Verwijt dat ter comparitie afspraken zijn gemaakt waardoor klaagster is benadeeld. Nevenverwijten. De klacht is ingediend 4 augustus 2011. De voorzitter wijst de klacht wegens tijdsverloop als kennelijk niet-ontvankelijk af. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 20 augustus 2012, door de raad ontvangen op 20 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 3 september 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 4 september 2012 aan partijen is verzonden.

1.3    Bij brief van 13 september 2012, door de raad ontvangen op 14 september 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Bij brief van 19 november 2012 heeft klaagster stukken in het geding gebracht.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij haar belangen niet naar behoren heeft behartigd, onder meer tijdens de comparitie van partijen op 29 juni 2005. Klaagster heeft op advies en onder druk van verweerster het proces-verbaal van de comparitie – waarin de ter zitting gemaakte afspraken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap waren vastgelegd – ondertekend, terwijl voor verweerster duidelijk moet zijn geweest dat klaagster de inhoud van het proces-verbaal niet begreep. Door toedoen van verweerster is klaagster benadeeld in de boedelscheidingsprocedure. Voorts is de omvang van de pensioenaanspraken van klaagster niet in de onderhandelingen tijdens de comparitie betrokken. Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij – ondanks herhaalde verzoeken – geen procedure heeft gevoerd om te komen tot vaststelling van een bijdrage voor de dochter van klaagster. Ten slotte verwijt klaagster verweerster dat er geen (duidelijke) afspraken zijn gemaakt omtrent de hoogte van het uurtarief en/of de hoogte van de eindafrekening van verweerster aan klaagster.

3.3    In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klaagster heeft aangevoerd dat zij meende dat mr. S. namens haar een klacht had ingediend tegen verweerster. Mr. S zou die klacht hebben ingetrokken zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was. Ter zitting heeft klaagster gesteld dat zij meende dat mr. Van S. namens haar een klacht zou indienen, maar dat niet deed.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2    De raad verenigt zich overigens met de beoordeling door de plaatsvervangend voorzitter. Ook in het verzet heeft klaagster geen grond aangedragen die, indien vaststaand, zou kunnen meebrengen dat het beginsel van rechtszekerheid zou moeten wijken voor het beginsel van een maatschappelijk belang. De enkele omstandigheid dat klaagster meende dat een advocaat namens haar een klacht zou indienen, is onvoldoende.

5.3    Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6    BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.

griffier    voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.