Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:311
Zaaknummer
6439
Inhoudsindicatie
Klacht tegen faillissementscuratoren ongegrond. Niet vastgesteld dat een toezegging is gedaan die niet is nagekomen.
Uitspraak
Beslissing van 2 december 2013
in de zaak 6439
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
en:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 april 2012, onder nummer 11-245A en 11 246A, aan partijen toegezonden op 17 april 202, waarbij een klacht van klager tegen verweerders ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerders;
- de brief van klager aan het hof van 11 oktober 2012;
- de brief van klager aan het hof van 18 oktober 2012;
- de brief van klager aan het hof van 28 december 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2013, waar klager en verweerders zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij klager hebben bedrogen of misleid omdat zij op 17 mei 2010 de toezegging hebben gedaan dat aan klager circa € 8.500,-- zal worden uitgekeerd, hetgeen hem is bevestigd per e-mail van 28 mei 2010, terwijl verweerders deze toezegging niet zijn nagekomen;
b) zij aan de klachtenbehandelaar van hun (voormalige) kantoor Y deze e-mail en de daaraan voorafgaande e-mail van klager van 26 april 2010 niet hebben verstrekt.
4 FEITEN
Verweerder is curator geweest in het faillissement van X. Verweerster heeft verweerder gedurende de loop van het faillissement opgevolgd. Klager heeft een vordering ter verificatie bij verweerder ingediend. Verweerders hebben geweigerd de gehele vordering te erkennen, waarop klager de rechter-commissaris heeft verzocht verweerders te bevelen de gehele vordering te erkennen. Tijdens een bemiddelingsgesprek waar de rechtercommissaris ook aanwezig was, zijn klager en verweerders overeengekomen dat verweerders een bepaald deel van de vordering erkenden.
5 BEOORDELING
5.1 Terecht stelt de raad voorop dat een advocaat die optreedt als curator wel onderworpen is aan het tuchtrecht voor advocaten, maar dat hem eerst een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als hij zich bij de vervulling van die taak zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
5.2 Net als de raad oordeelt het hof dat niet vastgesteld kan worden dat verweerders een toezegging hebben gedaan over de hoogte van een bedrag dat klager zou worden uitgekeerd, welke toezegging verweerders vervolgens niet zouden zijn nagekomen. Klager heeft uit de tijdens voornoemd bemiddelingsgesprek gehanteerde rekenvoorbeelden begrepen dat hem een bedrag van ongeveer € 8500,00 zou worden uitgekeerd. Verweerders stellen het afgesproken bedrag op de lijst van (voorlopig) erkende schulden te hebben geplaatst en klager te hebben voorgehouden dat het uitkeringspercentage nog zou afnemen in verband met de nog te verrichten werkzaamheden bij de afronding van het faillissement. De lezing van verweerders wordt ondersteund door een verklaring van de rechtercommissaris.
5.3 Toepassing van het onder 5.1 geformuleerd toetsingscriterium leidt ertoe dat ook het hof oordeelt dat niet vastgesteld kan worden dat verweerders een toezegging hebben gedaan, welke toezegging zij vervolgens hebben geschonden hetgeen zou (kunnen) leiden tot het oordeel dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het onderzoek in hoger beroep heeft dan ook niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.
5.4 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 april 2012, gewezen onder nummers 11-245A en 11-246A.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, J.S.W. Holtrop en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2013.