Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:255

Zaaknummer

R. 4298/13.205

Inhoudsindicatie

De klacht ziet op het feit dat verweerder klagers niet heeft vergezeld/bijgestaan ter zitting van 17 december 2012 van de Commissie bezwaar van de gemeente Boxmeer. Verweerder heeft ter zake onbetwist gesteld dat voornoemde zitting werd gehouden naar aanleiding van een nieuw besluit van de gemeente Boxmeer van 16 oktober 2012, ten aanzien waarvan verweerder nooit als advocaat van klagers is opgetreden.3.3 Een advocaat is niet verplicht op te treden in een zaak, waarvoor hij geen opdracht heeft aanvaard.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gesteld dat hij het bedrag aan proceskostenvergoeding heeft ontvangen en als derdengelden heeft geboekt. Nu niet is gebleken dat verweerder de proceskostenvergoeding heeft aangewend voor de betaling van zijn declaratie dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 1 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Eind augustus, begin september 2012 hebben klagers zich gewend tot verweerder. Tegen klagers had de gemeente Boxmeer onmiddellijke bestuursdwang toegepast wegens het houden van teveel huisdieren in strijd met de woonbestemming. De gemeente had een aantal huisdieren van klagers in beslag genomen.

1.2 Verweerder heeft op 5 september 2012 namens klagers bezwaar gemaakt tegen het betreffende besluit van de gemeente en tevens een voorlopige voorziening bij de rechtbank Den Bosch aanhangig gemaakt, strekkende tot teruggave van de in beslag genomen dieren.

1.3 Verweerder heeft op 5 september 2012 twee toevoegingen voor klagers aangevraagd. De aanvragen zijn afgewezen op 2 oktober 2012.

1.4 Verweerder heeft klagers niet vergezeld bij de zittingen van 10 oktober 2012 en 23 oktober 2012.

1.5 De verzochte voorlopige voorzieningen zijn toegewezen en het bezwaarschrift is gegrond verklaard. De twee proceskostenveroordelingen zijn overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerder.

1.6 De gemeente Boxmeer heeft op 16 oktober 2012 een nieuw besluit genomen. Klagers hebben zelf bezwaar ingediend tegen voornoemd besluit .

1.7 Bij brieven van 11 november en 18 december 2012 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij niet bereid was klagers bij te staan bij een hoorzitting van de Commissie bezwaar van de gemeente Boxmeer op 17 december 2012, maar wel de proceskosten van € 437,00 heeft geïncasseerd.

 

3. BEOORDELING

3.1 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij na de afwijzing van de toevoegingsaanvragen aan klagers heeft meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden slechts zou voortzetten indien klagers binnen drie dagen een voorschot van € 1.406,00 aan verweerder zouden betalen, bij gebreke waarvan hij klagers niet zou vertegenwoordigen bij de zittingen bij respectievelijk de rechtbank Den Bosch en gemeente Boxmeer. Klagers hebben het voorschot niet betaald en verweerder klagers niet langer heeft bijgestaan. Deze gang van zaken is geoorloofd en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.2 De klacht ziet echter op het feit dat verweerder klagers niet heeft vergezeld/bijgestaan ter zitting van 17 december 2012 van de Commissie bezwaar van de gemeente Boxmeer. Verweerder heeft ter zake onbetwist gesteld dat voornoemde zitting werd gehouden naar aanleiding van een nieuw besluit van de gemeente Boxmeer van 16 oktober 2012, ten aanzien waarvan verweerder nooit als advocaat van klagers is opgetreden.

3.3 Een advocaat is niet verplicht op te treden in een zaak, waarvoor hij geen opdracht heeft aanvaard. Klagers hebben niet gesteld en uit de stukken kan evenmin worden opgemaakt dat verweerder de opdracht heeft aanvaard of een zaak heeft aangenomen, op grond waarvan hij klagers belangen had moeten behartigen tijdens de zitting van 17 december 2012. Niet kan derhalve worden vastgesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als  advocaat van klager had behoren te betrachten.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat hij het bedrag van € 437,00 aan proceskostenvergoeding heeft ontvangen en als derdengelden heeft geboekt. Verweerder mag voornoemd bedrag alleen aanwenden voor betaling van zijn declaratie, indien klagers daarmee ondubbelzinnig instemmen en verweerder dit onverwijld schriftelijk vastlegt met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag. Indien klagers en verweerder hierover niet tot overeenstemming komen, dient verweerder het bedrag van € 437,00 omgaand aan klagers te betalen. Nu niet is gebleken dat verweerder de proceskostenvergoeding heeft aangewend voor de betaling van zijn declaratie dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.