Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:210

Zaaknummer

R. 4340/13.247

Inhoudsindicatie

Onderzoek van de deken ex artikel 46c lid 2 Advocatenwet. De deken heeft met recht aangevoerd dat de klacht voorbarig is, nu zijn onderzoek op het moment dat de klacht werd ingediend nog niet was afgerond. Wat klager heeft aangevoerd kan dan ook het oordeel dat verweerder door zijn handelwijze, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, niet dragen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam 23 september 2013, door de raad ontvangen op 24 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager heeft namens de heer L. een klacht ingediend tegen mr. V., advocaat te Den Haag.

1.2 Verweerder heeft deze klacht in zijn hoedanigheid als deken in behandeling.

1.3 Op 11 juli 2013 heeft mr. V. zijn dupliek bij de deken ingediend.

1.4 Klager heeft bij faxbrief van 23 juli 2013 (abusievelijk gedateerd 24 juli 2013) aan de stafjurist van verweerder verzocht de dupliek van mr. V. niet aan het dossier toe te voegen op grond dat dat mr. V. in zijn dupliek een groot aantel nieuwe feiten en stukken naar voren heeft gebracht.

1.5 Bij faxbrief van 1 augustus 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij geen gehoor wenst te geven aan klagers verzoek de door mr. V. ingediende dupliek te weigeren.

 

3. BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. De wijze waarop een deken onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Het is dan ook aan de deken om te bepalen of hij nieuwe stukken bij een toegezonden dupliek accepteert of weigert en hoe hij daarna zijn onderzoek vervolgt.

3.3. Verweerder heeft met recht aangevoerd dat de klacht voorbarig is, nu het onderzoek van verweerder op het moment dat de klacht werd ingediend nog niet was afgerond. Wat klager heeft aangevoerd kan dan ook het oordeel dat verweerder door zijn handelwijze, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, niet dragen. Ook overigens is uit de stukken niet gebleken van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 14 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.