Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3743

Zaaknummer

13-013NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat in hoedanigheid deken kennelijk ongegrond. Vrijheid en marginale toetsing inrichting dekenonderzoek.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 28 januari 2013

in de zaak 13-013NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 11 januari 2013, door de raad ontvangen op 15 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft in een eerder stadium een klacht ingediend tegen mr. M, welke klacht is behandeld door verweerder. Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat verweerder in het kader van zijn onderzoek naar deze klacht mr. M gelegenheid heeft gegeven om te reageren op de klacht en de latere uitbreiding daarvan. Mr. M heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en wel bij brieven van 9 januari respectievelijk 7 maart 2012, waarna verweerder de klacht heeft doorgezonden aan de raad van discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder als deken onvoldoende onderzoek heeft gedaan en heeft nagelaten de klachten tegen de advocaat inhoudelijk en volledig te behandelen;

b) met twee maten meet door in andere klachtzaken wel voldoende onderzoek te verrichten.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat de deken een grote mate van vrijheid heeft als het gaat om de inrichting van een klachtonderzoek. Mocht het onderzoek in de ogen van de raad van discipline niet volledig zijn geweest, dan zal de raad de deken vragen een nader onderzoek in te stellen met daarbij concrete opgave van punten die nader onderzoek behoeven, aldus verweerder. Voorts stelt verweerder dat het hem niet vrijstaat om in de onderhavige klachtzaak verantwoording af te leggen over zijn optreden als deken in andere klachtzaken.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid van die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan (Hof van Discipline 10 januari 2011, nr. 5637). Gezien de grote vrijheid van de deken bij de inrichting van zijn onderzoek is er sprake van een marginale toetsing van het handelen van de deken. Beoordeeld kan slechts worden of de deken in redelijkheid tot de inrichting van zijn onderzoek heeft kunnen komen.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Het is mede gezien de vrijheid die een deken heeft ten aanzien van de wijze waarop hij het onderzoek inricht, niet onredelijk en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder het niet nodig heeft geacht om een klager de mogelijkheid te bieden om te repliceren op de reactie van mr. M op de door klager jegens mr. M ingediende klacht en de uitbreiding daarvan. De voorzitter wijst er overigens op dat bij de behandeling van een klacht door de raad klager nog de mogelijkheid heeft, zonodig te reageren op standpunten van een aangeklaagde advocaat. Voor zover klager heeft bedoeld te zeggen dat hij door de handelwijze van de deken in zijn belangen is geschaad,  is daarvan geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) is de voorzitter met verweerder van oordeel dat het de deken niet vrijstaat om in een klachtprocedure te reageren op de inhoud van overige – niet samenhangende – klachtprocedures.

4.5 Het vertrouwen in de advocatuur is derhalve door verweerder niet geschaad, zodat, gemeten naar bovengenoemde maatstaf, voor een tuchtrechtelijk verwijt geen plaats is.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 28 januari 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.