Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:101
Zaaknummer
6658
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak raad over bejegening en weigering zaak te behandelen. Ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 3 juni 2013
in de zaak 6658
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 december 2012, onder nummer B130 2012, aan partijen toegezonden op 18 december 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 december 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klaagster aan het hof van 10 januari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 22 januari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 22 januari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof, binnengekomen ter griffie op 5 april 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 6 februari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 18 februari 2013;
- de brief van verweerder aan het hof van 21 maart 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 april 2013, waar verweerder is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. Verweerder heeft gezegd dat klaagster zelf rechten moet gaan studeren, zodat zij over twee jaren haar rechten zou kunnen verdedigen;
2. Klaagster bescheiden nodig had voor de zaak bij het UWV, waarvan verweerder de behandeling had overgenomen en waarvoor klaagster ook heeft betaald.
4 FEITEN
Het gaat in deze zaak om het volgende. Verweerder heeft klaagster op basis van een toevoeging bijgestaan ter zake een vordering van achterstallig loon en een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag. Verweerder stelt de stukken te hebben bestudeerd en geen aanwijzingen te hebben kunnen vinden dat sprake was van achterstallig loon. De beide zaken zijn overgenomen door een andere advocaat. Verweerder ontkent de mededeling te hebben gedaan als vermeld in onderdeel 1 van de klacht. Volgens verweerder heeft hij klaagster duidelijk laten weten geen nadere actie tegen het UWV te ondernemen. Door klaagster is daarvoor ook geen (eigen) bijdrage betaald aan verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Met de raad is het hof van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verweerder zich over klaagster heeft uitgelaten als omschreven in het eerste klachtonderdeel. Het hof oordeelt dat de raad dit onderdeel terecht ongegrond heeft verklaard. Voor wat betreft het tweede onderdeel oordeelt het hof dat de raad terecht heeft overwogen dat verweerder klaagster voldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij geen zaak voor haar tegen het UWV zou voeren.
5.2 Het onderzoek in hoger beroep heeft dan ook niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.
5.3 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 17 december 2012, gewezen onder nummer B 130-2012.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.