Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:108

Zaaknummer

13-267A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De klacht betreft het handelen van een advocaat van 18 jaar geleden en is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 10 oktober 2013

in de zaak 13-267A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 september 2013 met kenmerk 4013-0839, door de raad ontvangen op 13 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is sinds 1983 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft de ex-echtgenoot van klaagster in die procedure bijgestaan tot 1985.

1.3 In of omstreeks 1979 is verweerder benoemd tot bestuurslid van een stichting van de ex-echtgenoot van klaagster. Na interventie van de toenmalige deken heeft verweerder op 2 september 1985 de deken geschreven dat hij niet meer als advocaat voor de ex-echtgenoot van klaagster optrad in de echtscheidingsprocedure.

1.4 Klaagster heeft zich in 2007 opnieuw tot de (toenmalige) deken gewend. Op vragen van die deken heeft verweerder toen bericht dat hij geen betrokkenheid had bij bedrijven van de ex-echtgenoot van klaagster en ook geen bestuurlijke functies bekleedde binnen de bedrijven van de ex-echtgenoot van klaagster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) het gezin van klaagster door toedoen van verweerder schade lijdt en verweerder klaagster in een kwaad daglicht stelt;

b) sprake is van grensoverschrijdend gedrag van verweerder;

c) verweerder partijdig en afhankelijk is van de ex-echtgenoot van klaagster.

3 BEOORDELING

3.1 Allereerst dient de voorzitter na te gaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat bij de beoordeling van een klacht over advocatuurlijk handelen in het verleden twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.

3.2 Gezien de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven is er bijna 18 jaar verstreken sinds de handelwijze van verweerder waar de klacht op ziet.

3.3 Voor dit tijdsverloop zijn geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om feiten vast te stellen en ook verweerder zich specifiek beroept op het feit dat hij door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad.

3.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht.

3.5 Op grond van het voorgaande verklaart de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

3.6 Voor zover de klacht ontvankelijk zou zijn geweest overweegt de voorzitter, ten overvloede, dat de stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd op geen enkele wijze worden onderbouwd of anderszins uit het dossier blijken en de klacht dus ook (kennelijk) ongegrond is. Klaagster miskent dat een advocaat per definitie partijdig is en klaagster verweerder dus niet kan verwijten destijds, in zijn hoedanigheid van advocaat van klaagsters echtgenoot, de belangen van de ex-echtgenoot te hebben behartigd. Niet duidelijk is wat klaagster bedoelt met verweerders "afhankelijkheid", zodat dit aspect van de klacht zich niet voor beoordeling leent.

3.7 Op grond van het voorgaande verklaart de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.R.H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 oktober 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.