Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:254
Zaaknummer
R. 4292/13.199
Inhoudsindicatie
Het aan klaagster verweten handelen heeft bijna vier jaar geleden plaatsgevonden. Klager heeft in ieder geval van 18 oktober 2011 tot 15 maart 2013 gewacht met het indienen van een klacht, zonder feiten of omstandigheden te stellen, die dat tijdsverloop rechtvaardigen. Verweerster heeft gesteld dat zij sinds februari 2011 het kantoor van haar voormalig patroon verlaten en zij beschikt niet over het dossier, waardoor zij – mede door het tijdsverloop – in haar verdediging wordt belemmerd. Mede in aanmerking genomen het feit dat uit de klacht niet blijkt dat klager door het intrekken van het hoger beroep in zijn belangen is geschaad weegt voornoemd beginsel van de rechtszekerheid zwaarder dan het belang van klager.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk niet-ontvankelijk..
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 1 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Klager was cliënt van de voormalige kantoorgenoot tevens patroon van verweerster.
1.2 Bij brief van 24 december 2009 heeft verweerster een namens klager ingesteld hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ingetrokken.
1.3 Bij brief van 15 maart 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij zonder klagers opdracht en/of instemming bij brief van 24 december 2009 aan de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van klager tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft ingetrokken en klager niet op de hoogte heeft gesteld van die intrekking. Klager heeft gesteld dat er geen gegronde reden was het hoger beroep in te trekken en dat hij pas op 11 oktober 2011 op de hoogte was van het ingetrokken beroep.
3. BEOORDELING
3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.
3.2 Het aan klaagster verweten handelen heeft bijna vier jaar geleden plaatsgevonden. Klager heeft in ieder geval van 18 oktober 2011 tot 15 maart 2013 gewacht met het indienen van een klacht, zonder feiten of omstandigheden te stellen, die dat tijdsverloop rechtvaardigen. Verweerster heeft gesteld dat zij sinds februari 2011 het kantoor van haar voormalig patroon verlaten en zij beschikt niet over het dossier, waardoor zij – mede door het tijdsverloop – in haar verdediging wordt belemmerd. Mede in aanmerking genomen het feit dat uit de klacht niet blijkt dat klager door het intrekken van het hoger beroep in zijn belangen is geschaad weegt voornoemd beginsel van de rechtszekerheid zwaarder dan het belang van klager.
3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.