Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:222
Zaaknummer
R. 4303/13.210
Inhoudsindicatie
De klacht ziet op de wijze waarop verweerder in zijn hoedanigheid van deken onderzoek heeft gedaan inzake de tegen klager ingediende klacht.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder door de wijze waarop hij zijn onderzoek naar de tegen klager ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of dat hij zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken een tegen klager ingediende klacht onderzocht.
1.2 Klager is bij het onderzoek naar deze klacht bijgestaan door mr. B.
1.3 Over het optreden van verweerder heeft de gemachtigde van klager reeds eerder geklaagd bij brief van 29 januari 2013.
1.4 Bij faxbrief van 12 februari 2013 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder.
1.5 Bij voorzittersbeslissing van 8 juli 2013 is de klacht van 29 januari 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is door de gemachtigde van klager op 13 juli 2013 verzet ingesteld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder de wijze waarop hij zijn onderzoek naar de klacht heeft uitgevoerd.
3. BEOORDELING
3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
3.2 De ingediende klacht ziet op de wijze waarop verweerder in zijn hoedanigheid van deken onderzoek heeft gedaan inzake de tegen klager ingediende klacht. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder door de wijze waarop hij zijn onderzoek naar de tegen klager ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of dat hij zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van m r. M. Boender-Radder als griffier op 25 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.