Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:39

Zaaknummer

R. 4201/13.108

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gesteld dat het hem vrijstaat door of namens hem verzonden brieven door één van zijn medewerkers te laten ondertekenen. Deze werkwijze is geoorloofd en valt binnen de beleidsvrijheid van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Een dergelijke werkwijze brengt niet met zich dat sprake is van een valselijk opgemaakt geschrift.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 27 mei 2013, door de raad ontvangen op 28 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. H., die door verweerder in behandeling is genomen.

1.2    In het kader van het onderzoek naar deze klacht heeft klaagster op 3 oktober 2012, 21 december 2012 en 12 maart 2013 brieven van verweerder ontvangen, met daaronder twee verschillende handtekeningen.

1.3    Bij brief van 11 maart 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a.    tijdens een onderzoek van een door klaagster ingediende klacht tegen een advocaat brieven verzendt met verschillende handtekeningen;

b.    geweigerd heeft de documenten, die klaagster mee had genomen naar een bespreking op 8 februari 2013 ter onderbouwing van haar klacht, te onderzoeken.

 

3.    BEOORDELING

3.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen als deken werkzaam voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2    Verweerder heeft gesteld dat het hem vrijstaat door of namens hem verzonden brieven door één van zijn medewerkers te laten ondertekenen. Deze werkwijze is geoorloofd en valt binnen de beleidsvrijheid van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Een dergelijke werkwijze brengt niet met zich dat sprake is van een valselijk opgemaakt geschrift.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3    De wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Onder die vrijheid valt ook de beslissing bepaalde documenten wel of niet in het onderzoek naar de klacht te betrekken. Klaagster heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de door klaagster tegen een advocaat ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of dat er sprake is van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.4    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 24 juni 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.