Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:45

Zaaknummer

R. 4191/13.98

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in zijn brief aan klager aangegeven dat het klager niet vrij staat zonder machtiging van zijn dochter te klagen over de wijze waarop advocaten de belangen van klagers dochter behartigen. Bij gebreke van enig persoonlijk belang van klager heeft verweerder de klacht van klager niet in behandeling willen nemen. Verweerder heeft klager uitgenodigd aan te tonen op welke wijze hij persoonlijk in zijn belang zou zijn geraakt door de handelwijze van de door klager beklaagde advocaten. Klager heeft zulks niet aangetoond, zodat het verweerder – gegeven zijn beleidsvrijheid in zijn handelen als hoedanigheid van deken – vrij stond de klacht niet in behandeling te nemen.

Inhoudsindicatie

Voor zover klager verweerder een verwijt maakt omtrent de wijze waarop hij de klacht van klager over mr. B. heeft behandeld, kan niet worden vastgesteld dat verweerder ter zake het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 15 mei 2013, door de raad ontvangen op 16 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Klager heeft bij brief van 14 december 2012 bij verweerder en klacht ingediend tegen twee advocaten.

1.2    Verweerder heeft bij brief van 17 december 2012 het originele klaagschrift aan klager geretourneerd en daarbij aangegeven de klacht niet in behandeling te nemen, nu klager wederom klaagt zonder daarbij een persoonlijk belang te hebben.

1.3    Bij brief van 10 januari 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de griffier van Raad van Discipline. Bij verwijzingsbeslissing van 15 januari 2013 is de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederland.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, omdat verweerder weigert de klacht van klager in behandeling te nemen en te onderzoeken. Klager meent dat het niet aan verweerder is te beoordelen of klager wederom een klacht heeft ingediend. Verweerder dient zich naar de mening van klager te beperken tot het geven van een oordeel over de gegrondheid van de klacht.

3.    BEOORDELING

3.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen als deken werkzaam voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

3.2    Verweerder heeft in zijn brief van 17 december 2012 aan klager aangegeven dat het klager niet vrij staat zonder machtiging van zijn dochter te klagen over de wijze waarop advocaten de belangen van klagers dochter behartigen. Bij gebreke van enig persoonlijk belang van klager heeft verweerder de klacht van klager niet in behandeling willen nemen. Verweerder heeft klager uitgenodigd aan te tonen op welke wijze hij persoonlijk in zijn belang zou zijn geraakt door de handelwijze van de door klager beklaagde advocaten. Klager heeft zulks niet aangetoond, zodat het verweerder – gegeven zijn beleidsvrijheid in zijn handelen als hoedanigheid van deken – vrij stond de klacht niet in behandeling te nemen.

3.3    Voor zover klager verweerder een verwijt maakt omtrent de wijze waarop hij de klacht van klager over mr. B. heeft behandeld, kan niet worden vastgesteld dat verweerder ter zake een het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft klager in het betreffende klachtdossier een dekenvisie doen toekomen. Indien klager zich niet in deze visie kan vinden, dient hij zich te wenden tot de Raad van Discipline, nu het aan de tuchtrechter is een klacht te beoordelen, uit welk oordeel zal blijken of het standpunt van een deken juist of onjuist is.

3.4    Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 13 juni 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.