Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:165

Zaaknummer

R.4227/13.134

Inhoudsindicatie

Het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 8 juli 2013 wordt ongegrond verklaard. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd, is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 juni 2013 met kenmerk R 12/13/74 cij, door de raad ontvangen op 17 juni 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 8 juli 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 juli 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij verzetschrift van 12 juli 2013 door de raad ontvangen op 22 juli 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2013 in aanwezigheid van verweerster. Klager is met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

   de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

 - het verzetschrift van klager d.d. 12 juli 2013;

 - brief (verzoek) van 19 augustus 2013 met bijlagen van klager;

 - brief (verzoek) ontvangen op 21 augustus 2013 met bijlagen van klager.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft een verzoek ingediend bij de Rechtbank Rotterdam tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn dochter.

2.2 Verweerster heeft in die procedure de belangen van klagers voormalige echtgenote behartigd.

2.3 Verweerster heeft namens haar cliënte op 5 juli 2012 een verweerschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. Voor zover in deze relevant heeft verweerster in dit verweerschrift namens haar cliënte gesteld:

“…

Uit het politieonderzoek bleek dat door de man van de dochter van partijen (red.) foto’s waren gemaakt die seksueel van aard waren. De foto’s zijn voor het grootste deel in het bezit van de politie. Een klein deel ervan is destijds aan de vrouw gegeven. Voorts is er door de zwager en schoonzus van de vrouw (eveneens buiten medeweten van de vrouw om) een seksuele video opname van de dochter van partijen (red.) gemaakt die ook in het bezit van de politie is. De vrouw heeft, na onthulling van de foto’s en video aangifte gedaan tegen de man en tegen de zwager en zus van de man.

De man is veroordeeld voor diverse criminele activiteiten, waaronder mensenhandel. Hij is op 15 juni 2003 uitgezet naar Estland. Ook de zus en zwager van de man zijn veroordeeld, en wel voor het misbruiken van kinderen. De dochter van partijen (red.) is van 2001 tot 2003 onder behandeling geweest bij het Riagg. 

Het deel van de foto’s dat de vrouw destijds van de politie kreeg wordt in kopie bijgaand overlegd als bijlage 1. 

…”

2.4 Bij beschikking van 19 juli 2012 is het verzoek van klager door de Rechtbank Rotterdam afgewezen.

2.5 Bij brieven van 8 augustus 2012, 25 februari 2013, 12 maart 2013 en 6 mei 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. In de kern verwijt klager verweerster dat zij de rechtbank onjuiste gegevens en feiten heeft voorgelegd, meer in het bijzonder dat verweerster in het verweerschrift van 5 juli 2012 heeft gesteld dat klager foto’s heeft gemaakt van zijn dochter die seksueel van aard waren. Verweerster zou ook op de zitting van 19 april 2003 onjuiste gegevens en feiten hebben voorgelegd aan de rechtbank. Verweerster zou de betreffende foto’s op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Door het handelen van verweerster is klager in zijn naam en waardigheid aangetast.

3.2 In het verzet voert klager aan dat het hem er om gaat dat verweerster verplicht wordt om de door haar aan het verweerschrift van 5 juli 2012 opgenomen en toegevoegde onjuiste gegevens en feiten te vernietigen. Tevens wordt verzocht om het aanbieden van excuses door verweerster aan klager.

 

4 BEOORDELING

4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de

beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

 

5  BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.