Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4315
Zaaknummer
13-014dH
Inhoudsindicatie
“Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.”
Uitspraak
Beslissing van 28 mei 2013
in de zaak 13-014dH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 februari 2013 op de klacht van:
de heer ing.
klager
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij beschikking van het Hof van Discipline van 17 januari 2013, welke beschikking door de griffie van de raad is ontvangen op 18 januari 2013, is de raad op grond van artikel 46a, 3e lid, van de Advocatenwet aangewezen de klacht te behandelen, omdat verweerster plaatsvervangend lid is van de raad van discipline in het ressort Den Haag. Aanleiding voor de beschikking van het Hof van Discipline is de brief, met het bijgevoegde klachtdossier, van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de Deken) aan het Hof van Discipline van 5 december 2012.
1.2 Bij beslissing van 12 februari 2013 heeft de voorzitter van de raad (hierna "de voorzitter") de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 februari 2013 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 18 februari 2013, door de raad ontvangen op 19 februari 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet nader toegelicht in zijn brieven aan de raad van 4 maart 2013 (door de raad ontvangen op 5 maart 2013) en van 12 maart 2013 (door de raad ontvangen op 13 maart 2013).
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013, buiten aanwezigheid van klager en verweerder. Zowel klager (bij brief van 12 maart 2013) als verweerster (bij brief van 18 maart 2013) heeft de raad bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 18 februari 2013 en de onder 1.3 genoemde brieven van klager aan de raad.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
3.2 Naast herhaling van de verwijten en stellingen die klager al eerder tijdens het klachtenonderzoek door de Deken naar voren heeft gebracht stelt klager dat de voorzitter de rechtstaat vertegenwoordigt en daarom verplicht is onrechtmatigheden in de samenleving naar voren te brengen. In dit kader wijst klager op de volgens hem bestaande strafbare feiten, gepleegd door verweerster, tijdens haar rechtsbijstandverlening aan klagers dochter, en door anderen die bij de zaak van klagers dochter betrokken waren.
3.3 Tevens stelt klager dat de voorzittersbeslissing is gewezen op grond van een niet compleet procesdossier, wegens het daarin ontbreken van klagers brief van 12 februari 2013 en de reactie van de raad daarop van 19 februari 2013.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Ten overvloede overweegt de raad dat noch de voorzitter, noch de raad zelf verplicht is "onrechtmatigheden in de samenleving naar voren te brengen bij justitie", zodat de onder 3.3 weergegeven verzetgrond niet tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden, nog daargelaten of de door klager genoemde feiten als "onrechtmatigheden" kunnen worden aangemerkt.
4.3 Klagers brief aan de voorzitter d.d. 12 februari 2013 (door de raad ontvangen op 13 februari 2013) kan evenmin tot gegrondverklaring van het verzet leiden. Hierin verzoekt klager om verwijzing van zijn klacht naar het Hof van Discipline, omdat zijn klacht dan behandeld zal worden door een college waarvan een meerderheid uit leden van de rechterlijke macht bestaat en in minderheid uit advocaten. Bij brief van 19 februari 2013 heeft de griffier van de raad klager medegedeeld dat uitsluitend de raad, op grond van artikel 46a Advocatenwet, bevoegd is zijn klacht in behandeling te nemen en dat dus voor de door hem gevraagde verwijzing naar het Hof van Discipline geen wettelijke grondslag bestaat. Overigens noemt klager in zijn brief van 12 februari 2013 dat verweerster de kosten gemoeid met haar verweer tegen de onderhavige klacht heeft gedeclareerd aan klagers dochter. De raad merkt deze stelling evenmin aan als omstandigheid die tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden.
4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, B. Roodveldt, J.H.P. Smeets en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.