Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-10-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:84
Zaaknummer
X40-2013
Inhoudsindicatie
Uit het dossier valt op geen enkele wijze op te maken dat verweerder zou zijn tekort geschoten in zijn dienstverlening aan klager.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 28 oktober 2013
in de verzetzaak X 40 - 2013
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 1 maart 2013 op de klacht van:
A
klager
tegen:
B
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij beslissing van 4 februari 2013, met kenmerk 6689, heeft de voorzitter van het hof van discipline voor de behandeling van de klacht de raad van discipline in het ressort H aangewezen.
1.2 Bij beslissing van 1 maart 2013 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (“de voorzitter”) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 maart 2013 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 11 maart 2013, door de raad ontvangen op 18 maart 2013, heeft klager verzet gedaan bij de raad tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop deze beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven vaststaande feiten, aangezien het verzet daartegen niet is gericht.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:
3.1 Verweerder heeft de zaak van klager niet serieus genomen.
3.2 Verweerder heeft de toevoegingsaanvraag onzorgvuldig behandeld.
3.3 Verweerder heeft een te hoge eigen bijdrage in rekening gebracht.
4 BESLISSING VAN DE PLAATSVERVANGEND VOORZITTER
4.1 Bij beslissing van 1 maart 2013 heeft de voorzitter de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.
5 VERZET
5.1 Ten onrechte heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht afgedaan met de constatering dat de toevoegingsaanvraag tijdig heeft plaatsgevonden. Klager heeft wat dit betreft nimmer het tegendeel betoogd.
5.2 Klager heeft erover geklaagd dat het verlenen van een toevoeging uitbleef, omdat de Raad voor rechtsbijstand blijkens zijn mededelingen aan klager niet de gevraagde informatie van verweerder ontving. Immers is de toevoegingsaanvraag gedateerd op 17 augustus 2012, waarop pas is beslist op 1 oktober 2012, welke beslissing nadien op 12 november 2012 is gewijzigd. Door deze gang van zaken is het klager onmogelijk gemaakt een second opinion te vragen.
5.3 Verweerder heeft zich in zijn negatieve cassatieadvies beperkt tot een verwijzing naar artikel 80a RO en is voorbijgegaan aan het betoog van klager dat ook bij een rechtmatig handelen van de overheid een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan.
6 BEOORDELING
6.1 Met betrekking tot het eerste en tweede onderdeel van de klacht verenigt de raad zich met het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter. In zijn verzetschrift voert klager aan dat verweerder in zijn cassatieadvies niet inhoudelijk is ingegaan op de door klager aangegeven grieven en zich beperkt heeft tot een verwijzing naar artikel 80a RO. Deze opvatting blijkt nergens uit het dossier en wordt door klager ook niet verder onderbouwd. Het door verweerder op 10 september 2012 uitgebrachte (negatieve) cassatieadvies is deugdelijk gemotiveerd met aan het slot een – ten overvloede – verwijzing naar artikel 80a RO. Wat betreft de behandeling van de toevoegingsaanvraag valt niet in te zien wat daarover aan verweerder valt te verwijten. Het is de Raad voor rechtsbijstand geweest die telkenmale onjuiste omschrijvingen hanteerde, waarop door verweerder steeds adequaat is gereageerd. Dat het klager hierdoor onmogelijk is gemaakt een second opinion aan te vragen valt evenmin in te zien. Verweerder heeft zijn cassatieadvies uitgebracht op 10 september 2012 en vervolgens op verzoek van klager het volledige procesdossier op 18 september 2012 toegezonden aan de opvolgend advocaat van klager voor het uitbrengen van een second opinion, terwijl de cassatietermijn verliep op 17 oktober 2012.
6.2 Wat betreft het derde onderdeel van de klacht stelt de raad vast dat dit onderdeel door klager ter zitting is ingetrokken, zodat daarop geen beslissing hoeft te worden gegeven.
BESLISSING
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door : mr. E.P. van Unen, voorzitter, mr. S.A.R. Lely, mr. A.L.W.G. Houtakkers, mr. P.A.M. van Hoef, mevrouw mr. P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement D
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.