Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-10-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:107
Zaaknummer
13-263A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen voormalige eigen advocaat. Wegens tijdsverloop van circa zes jaar tussen de laatste rechtsbijstand en de indiening van de klacht is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 10 oktober 2013
in de zaak 13-263A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 september 2013 met kenmerk 40-13-0771, door de raad ontvangen op 13 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster is in de periode van 2004 tot 2007 door verweerder bijgestaan in een strafzaak.
1.3 Haar klacht, gedateerd 24 april 2013, is op 15 mei 2013 door de deken ontvangen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij klaagster niet meer heeft willen bijstaan nadat er door de curator van klaagster vragen werden gesteld over dubbele betalingen aan verweerder;
b) hij klaagster als getuige heeft opgeroepen in een procedure tegen een terroristische verdachte. Hierdoor is haar leven in gevaar gebracht;
c) hij niet voldoet aan het verzoek van klaagster om haar een kopie van haar dossier te zenden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder kan klachtonderdeel a en de feiten waar dit klachtonderdeel op ziet niet plaatsen.
3.2 Klachtonderdeel b wordt betwist, omdat klaagster als getuige is opgeroepen door mr. N., de raadsman van een medeverdachte, aldus verweerder.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c wijst verweerder naar het feit dat hij het strafdossier in 2007 heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klaagster en dus niet meer beschikt over dit dossier.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst dient de voorzitter na te gaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat bij de beoordeling van een klacht over advocatuurlijk handelen in het verleden twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.
4.2 Gezien de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven is er minstens zes jaar verstreken sinds de handelwijze van verweerder waar de klacht op ziet.
4.3 Voor dit tijdsverloop zijn geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om feiten vast te stellen.
4.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht.
4.5 Gelet op het voorgaande verklaart de voorzitter, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
4.6 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de klacht, wanneer deze ontvankelijk zou zijn geweest, kennelijk ongegrond zou zijn. De feiten die klaagster ter onderbouwing van haar klacht stelt, worden door verweerder gemotiveerd betwist en zijn ook overigens onvoldoende aannemelijk geworden.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. M.R.H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 oktober 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.