Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:19

Zaaknummer

R. 4174/13.81

Inhoudsindicatie

In het licht van de brieven en de overige stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de uitlatingen van verweerder- in de hoedanigheid van deken -  zodanig zijn dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 19 april 2013, door de raad ontvangen op 19 april 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    In het kader van een onderzoek naar een klacht, ingediend door mevrouw B. tegen klager, heeft verweerder mevrouw B., voor zover in deze relevant, bij brief van 12 maart 2013 geschreven:

“Klager (red.) heeft inmiddels meermalen kenbaar gemaakt u niet te kennen en ook geen bekendheid te hebben met de door u bedoelde “patiënte X”. Om die reden wil hij geen discussie aangaan en heeft hij mij bericht het dossier te zullen sluiten.

Hoewel ik de reactie van klager (red.) nog immer niet adequaat acht, verzoek ik u mij stukken toe te zenden waaruit kan volgen dat hij wel met u en met de door u bedoelde “patiënte X”bekend is.

…”

1.2    Klager heeft op 16 maart 2013 een klacht ingediend tegen verweerder bij de voorzitter van de Raad van Discipline.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij gedragsregel 17 heeft overtreden door zich in zijn brief van 12 maart 2013 aan mevrouw B. onnodig grievend over klager uit te laten, nu verweerder in voornoemde brief een oordeel geeft over het optreden van klager.

3.    BEOORDELING

3.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2    Verweerder heeft klager bij brief van 1 maart 2013 onder meer meegedeeld dat de brief van klaagster naar zijn inschatting voldoende gelegenheid geeft om te destilleren over welke patiënte de klacht ging. Verweerder heeft klager daarbij om een nadere reactie verzocht. Klager heeft daarop gereageerd met een herhaling van zijn eerder ingenomen standpunt, te weten dat hij klaagster noch de door klaagster bedoelde patiënte kende. Verder stelde klager dat hij tot sluiting van zijn dossier zou overgaan, omdat hij er geen behoefte aan had om eindeloos met verweerder of met een hem volstrekt onbekende over hem niet bekende zaken of personen in discussie te gaan.

3.3    In het licht van deze brieven en de overige stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de uitlatingen van verweerder zodanig zijn dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

3.4    Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4    BESLISSING

Wijst klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 25 april 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 april 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten  bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.