Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:113

Zaaknummer

13-268A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht. Niet vast komen te staan dat verweerder als advocaat van zijn partner is opgetreden. Ook niet vast komen te staan dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt of de goede naam van de beroepsgroep van de advocatuur heeft geschaad.

Uitspraak

Beslissing van 11 oktober 2013

in de zaak 13-268A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 september 2013 met kenmerk 40-13-0832, door de raad ontvangen op 13 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de nagezonden brief met bijlage van klaagster van 23 september 2013.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De partner van verweerder heeft een website laten ontwikkelen bij een bedrijf. Nadat hierover met dat bedrijf een geschil ontstond, heeft op 28 april 2013 een gesprek plaatsgevonden in restaurant La Place. De eigenaar van het bedrijf, klaagster, de partner van verweerder en verweerder waren aanwezig bij dit gesprek.

1.3 Bij brief met bijlagen aan de deken van 10 juni 2013 heeft klaagster  zich beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich tijdens telefonische contacten met de eigenaar van het bedrijf en klaagster eind februari 2013 als advocaat en belangenbehartiger van zijn partner heeft gepresenteerd, waardoor de eigenaar en klaagster zich geïntimideerd voelden;

b) zich op 28 april 2013 ernstig heeft misdragen door klaagster aan te vallen, te belagen en zich agressief, onbeschoft en intimiderend heeft gedragen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder acht de klachtonderdelen ongegrond. Verweerder betwist als advocaat te zijn opgetreden of zich als zodanig te hebben gepresenteerd aan klaagster. Hij heeft zich uitsluitend als vriend en belangenbehartiger van zijn partner gepresenteerd. Weliswaar heeft hij één keer gebeld vanaf zijn kantooradres, maar ook toen heeft hij zich bekend gemaakt als de vriend van zijn partner. Voorts betwist verweerder dat hij zich agressief of intimiderend zou hebben gedragen tijdens de bespreking op 28 april 2013 en herkent hij zich niet in het door klaagster geschetste feitenrelaas.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2 Klaagster stelt dat de beweerdelijk door verweerder verrichte laakbare handelingen door hem zijn gepleegd in zijn hoedanigheid van advocaat. Dit wordt door verweerder gemotiveerd betwist. Ook uit de brieven van klaagster zelf van 29 april 2013 en 26 juli 2013 blijkt dat verweerder zich in ieder geval vanaf het tweede contact met klaagster niet als advocaat van zijn partner heeft gepresenteerd. Het is derhalve niet komen vast te staan dat verweerder als advocaat van zijn partner zou zijn opgetreden. Bij de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter er dan ook vanuit dat verweerder is opgetreden als privé-persoon en niet als advocaat.

4.3 Privé-gedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Het is aan de hand van deze maatstaf dat de voorzitter klachtonderdeel b) zal beoordelen.

4.4 Door verweerder is gemotiveerd betwist dat hij zich tijdens de bespreking op 28 april 2013 agressief of intimiderend zou hebben gedragen. Zowel door klaagster als door verweerder zijn getuigenverklaringen overgelegd die haar danwel zijn beleving van de gang van zaken tijdens de bespreking onderschrijven. De getuigenverklaring die door klaagster is overgelegd van de heer G. Terhorst bekrachtigen de bewoordingen die verweerder volgens klaagster zou hebben geuit niet. De verklaring van de medewerkster van restaurant La Place die door klaagster bij brief van 23 september 2013 aan de raad van discipline is overgelegd bevestigt alleen dat klaagster zelf heeft aangegeven dat verweerder haar lastig viel. Uit de verklaring volgt echter niet dat de medewerkster ook zelf getuige zou zijn geweest van enige misdragingen door verweerder. Het is dan ook niet vast komen te staan dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt of de goede naam van de beroepsgroep van de advocatuur heeft geschaad. Er is (daarom) geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 11 oktober 2013.

griffier  voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.