Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:201
Zaaknummer
6584
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging ongegrondverklaring. Klachten over niet adequate dienstverlening.
Uitspraak
Beslissing van 23 augustus 2013
in de zaak 6584
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 3 september 2012, onder nummer R 107 2012, aan partijen toegezonden op 4 september 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
- de brief van klager aan het hof van 5 juni 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 juni 2013, waar beide partijen zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:
Verweerster heeft als advocate van klager onvoldoende verweer geboden tegen de eis van diens ex-vrouw om alle kredieten, inclusief de hypothecaire geldlening, op zijn naam over te schrijven, waardoor klager in financiële problemen is gekomen; sinds 2008 moet hij leven van de belastingvrije voet.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klager en zijn toenmalige echtgenote hebben onderling de gevolgen van een echtscheiding en met name de verdeling van de goederen geregeld en vastgelegd in een op 14 september 2004 getekend convenant. Het huwelijk is in november 2004 ontbonden.
4.3 Bij vonnis van de rechtbank R. van 2 augustus 2006 is de reconventionele vordering van klager tot vernietiging van het convenant wegens wijziging van omstandigheden, dwaling, benadeling voor meer dan een vierde deel en op basis van redelijkheid en billijkheid afgewezen en beide partijen zijn toen veroordeeld om uitvoering te geven aan het convenant. Verweerster trad in die procedure op voor klager.
4.4 In januari 2008 heeft vervolgens de ex-echtgenote van klager in kort geding nakoming gevorderd op straffe van dwangsommen. Klager heeft verweerster daar niet over geïnformeerd en heeft zelf verweer gevoerd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 26 februari 2008 is klager veroordeeld tot nakoming op straffe van dwangsommen.
4.5 Bij brief van 29 maart 2008 heeft klager zich opnieuw tot verweerster gewend met het verzoek om zo spoedig mogelijk een kort geding te starten tegen zijn ex echtgenote: “waarbij de ten uitvoerlegging van het vonnis van 26 februari 2008 wordt geschorst omdat de vorderingen praktisch onuitvoerbaar blijken te zijn.”
4.6 Verweerster heeft namens klager de vordering aanhangig gemaakt en opheffing subsidiair matiging van de dwangsommen gevorderd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 15 juli 2008 zijn de vorderingen afgewezen. Klager heeft besloten af te zien van hoger beroep.
5 BEOORDELING
5.1 In zijn appelschrift heeft klager uiteengezet dat hij wel degelijk heeft meegewerkt aan de uitvoering van het convenant maar dat verweerster tekortgeschoten is in de uitvoering van haar opdracht om de voorzieningenrechter daarvan te overtuigen.
5.2 Het hof heeft uit de overgelegde stukken, met name de dagvaarding zoals die namens klager op 29 mei 2008 is uitgebracht en het vonnis van 15 juli 2008 in deze zaak, niet kunnen vaststellen dat verweerster in de uitvoering van haar opdracht verwijtbaar tekortgeschoten is. Dat haar inspanningen niet het door klager gewenste resultaat hebben opgeleverd wijst niet zonder meer daarop. Het appel van klager tegen de beslissing van de raad is ongegrond.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 3 september 2012 onder nummer R 107-2012.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.C. van Oven, C.A.M.J. Raymakers en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2013.