Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4130
Zaaknummer
R. 4127/13.34
Inhoudsindicatie
Op basis van de tegenstrijdige stellingen kan niet worden vastgesteld dat de gedragingen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klaagster haar geen, althans onvoldoende, financiële gegevens heeft doen toekomen om de hoogte van klaagsters eventuele vordering te kunnen berekenen. Onder die omstandigheid kan klaagster verweerster niet met succes verwijten dat zij geen vordering tegen de voormalig echtgenoot van klaagster heeft ingesteld en dat zij klaagsters belangen niet naar behoren zou hebben behartigd.
Inhoudsindicatie
Ook het verwijt dat verweerster verzuimd zou hebben de verjaring van klaagsters vordering te stuiten treft geen doel. Verweerster kan niet worden verweten dat zij heeft nagelaten de verjaring van een vordering te stuiten, welke vordering zij op basis van de ontbrekende stukken niet kon vaststellen.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 6 februari 2013, door de Raad ontvangen op 8 februari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft een geschil met haar voormalig echtgenoot ter zake achterstallige pensioentermijnen.
1.2 Verweerster heeft de behandeling van klaagsters zaak overgenomen van een andere advocaat.
1.3 Bij e-mail bericht van 29 augustus 2011 heeft verweerster aan klaagster bevestigd hetgeen is besproken op 9 augustus 2011. Voorts heeft verweerster klaagster verzocht een overzicht te verstrekken waaruit volgt welke bedragen klaagster de afgelopen jaren van haar voormalig echtgenoot heeft ontvangen.
1.4 Bij e-mail berichten van 13 en 15 december 2011 heeft verweerster klaagster wederom om het betreffende overzicht gevraagd en aangegeven dat zonder dit overzicht de stellingen van klaagster niet kunnen worden vastgesteld.
1.5 Bij brief van 29 mei 2012 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij zich bij de behandeling van de zaak niet heeft laten leiden door de belangen van klaagster en haar kinderen, maar in plaats daarvan de aanpak van klaagsters eerdere advocaat heeft voortgezet.
2.3 Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij de verjaring van de vordering niet heeft gestuit.
2.4 Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat verweerster op de hoogte was van de omstandigheid dat klaagster vanaf september 2005 recht had op het verevende deel van het pensioen van haar voormalig echtgenoot en dat klaagster aanzienlijke schade lijdt wegens bij de toekenning en de uitvoering van haar aanspraak gemaakte ernstige fouten.
3. BEOORDELING
3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder/verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
3.2 Op basis van de tegenstrijdige stellingen kan niet worden vastgesteld dat de gedragingen van verweerster, gemeten naar genoemde maatstaf, tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klaagster haar geen, althans onvoldoende, financiële gegevens heeft doen toekomen om de hoogte van klaagsters eventuele vordering te kunnen berekenen. Onder die omstandigheid kan klaagster verweerster niet met succes verwijten dat zij geen vordering tegen de voormalig echtgenoot van klaagster heeft ingesteld en dat zij klaagsters belangen niet naar behoren zou hebben behartigd.
3.3 Ook het verwijt dat verweerster verzuimd zou hebben de verjaring van klaagsters vordering te stuiten treft geen doel. Verweerster kan niet worden verweten dat zij heeft nagelaten de verjaring van een vordering te stuiten, welke vordering zij op basis van de ontbrekende stukken niet kon vaststellen.
3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 25 februari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.