Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:21
Zaaknummer
6296wr
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Met betrekking tot de samenstelling van de kamer van het hof waar twee advocaat-leden deel van uitmaken, overweegt de wrakingskamer dat de betrokkenheid van advocaat-leden benodigd is voor de vereiste deskundigheid, dat de wijze van benoeming onafhankelijkheid van die leden waarborgt en daarmee geen sprake is van strijd met art. 6 EVRM. Ook uit de overige gronden blijkt niet van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitspraak
BESLISSING
van 14 mei 2012 in de zaak 6296wr
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
leden van het Hof van Discipline
1 DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 december 2011 heeft klager een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 13 december 2011 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, geweigerd een advocaat aan te wijzen als zijn advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. In een klaagschrift gedateerd 5 januari 2012 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen. 1.2 De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 2 maart 2012 door mr. W.H.B. den Hartog Jager (verder: de voorzitter), en mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, C.A.M.J. Raymakers en T.E. van der Spoel (verder: de leden).
1.3 Ter zitting heeft verzoeker de voorzitter en de leden gewraakt. 1.4 Bij e-mailbericht van 5 maart 2012 heeft de zaaksvoorzitter, mede namens de andere leden van de kamer, gereageerd op de wraking. 1.5 De wraking is behandeld ter zitting van het hof van 12 maart 2012, waar klager is verschenen. De gewraakte leden van het hof zijn niet ter zitting verschenen. 1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.
2 BEOORDELING
2.1 In zijn ter zitting van het hof van 2 maart 2012 mondeling gedane verzoek tot wraking heeft klager de volgende wrakingsgronden aangevoerd: 1. klager is het er niet mee eens dat er twee advocaatleden in de samenstelling zitten; 2. klager meent dat mr. Raymakers geen deel kan uitmaken van de kamer; 3. klager meent dat hij wordt bloot gesteld aan intransparante rechtspleging; 4. het hof onderkent niet de volledige omvang van het geding.
2.2 Ingevolge artikel 56 lid 6 Advocatenwet zijn de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het hof. Op grond van artikel 512 van dat wetboek kan een lid van het hof – of dat nu de voorzitter is of een ander lid - worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft dan ook te onderzoeken of zich ten aanzien van de leden van de kamer, van wie wraking is verzocht, zulke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.1 Betreffende de eerste wrakingsgrond overweegt het hof als volgt. Eerder heeft het hof (HvD 15 juni 1992, nr. 1624 en HvD 11 april 2003, nr. 3712) op grond van een aantal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) in de zaken E. (8 juni 1976), C. e.a. (23 juni 1981 en 10 februari 1983), D. (26 oktober 1984) en W. (22 mei 1990) overwogen en beslist - dat op de tuchtrechtspraak voor advocaten artikel 6 EVRM van toepassing is omdat de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding kan zijn; - dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges, - dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn, voor de leden-advocaten voor ten hoogste vier jaar) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden, - dat daarnaast de samenstelling van het hof, dat in meerderheid bestaat uit met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling in hoger beroep.
2.3.2 Het hof deelt derhalve het standpunt van klager te dezen niet.
2.4.1 De tweede wrakingsgrond betreft de deelname van mr. Raymakers aan de behandeling van de zaak. Klager verzet zich tegen deze deelname omdat de kantoorgenoot van mr. Raymakers, mr. X., als curator betrokken was in het faillissement van twee vennootschappen van de werkgever van klager en de procedure waarvoor aanwijzing van een advocaat wordt verzocht (arbeidsrechtelijke procedure in hoger beroep) één van deze vennootschappen – Transport A. - betreft.
2.4.2 Uit de enkele omstandigheid dat een kantoorgenoot van mr. Raymakers als curator betrokken is geweest bij het - op 5 april 2011 bij gebrek aan baten opgeheven - faillissement van Transport A., kan niet worden afgeleid dat mr. Raymakers vooringenomen zou zijn dan wel de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen ten aanzien van de zaak van klager. Dat mr. Raymakers of zijn kantoor enig belang zou hebben bij de uitkomst van bedoelde appelprocedure, is het hof niet gebleken. 2.5.1 De derde grond voor het verzoek tot wraking betreft de door klager vermeende intransparante rechtspleging waaraan hij te dezen volgens klager is blootgesteld.
2.5.2 Artikel 13 van de Advocatenwet geeft de deken de taak om in bepaalde gevallen een advocaat aan te wijzen voor het verlenen van rechtsbijstand. Indien de deken het verzoek afwijst, is daarvan beklag mogelijk bij het hof. Het betreft hier een taak van administratieve aard, waarop de hoofdstukken 6 en 7 van de AWB niet van toepassing zijn.
2.5.3 Het hof dient in casu te beoordelen of de deken op goede gronden heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen en doet dat in zijn uitspraak aan de hand van de voorliggende stukken, te weten het beklag ex artikel 13 Advocatenwet met bijlagen, de beslissing van de deken van 13 december 2011, de overige gebleken feiten en omstandigheden en van hetgeen door of namens partijen ter zitting is aangevoerd. Ter zitting van 2 maart 2012 heeft de voorzitter desgevraagd aan klager meegedeeld dat ex nunc wordt getoetst. Deze mededeling is juist. Overigens is in het onderhavige geval irrelevant of ex tunc of ex nunc wordt getoetst. Tussen 13 december 2011 en de behandeling van het beklag op 2 maart 2012 hebben zich immers geen nieuwe feiten voorgedaan, althans daarvan is het hof niet gebleken, zodat de actuele situatie op 2 maart 2012 niet afwijkt van die op 13 december 2011. Een toetsing ex nunc levert in het onderhavige geval dan ook geen ander resultaat op dan een toetsing ex tunc.
2.6 Ten aanzien van de vierde grond, het niet integraal kennisnemen van het aangebrachte geding, overweegt het hof dat de door klager gedane verzoeken betreffende: 1. het opvragen bij de deken van het toegepaste aanwijzingsbeleid, 2. toekenning van een schadevergoeding in redelijke hoogte, 3. vergoeding van de proceskosten van klager, buiten de reikwijdte van het beklag ex artikel 13 Advocatenwet vallen en om die reden niet in behandeling kunnen worden genomen.
2.7 Voor zover klager ter zitting van 12 maart 2012 nieuwe wrakingsgronden heeft aangevoerd, heeft te gelden dat deze buiten beschouwing dienen te blijven nu alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (vgl. art. 513, leden 1, 2 en 3, Sv). 2.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit betekent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline: Wijst af het wrakingsverzoek van 2 maart 2012 van verzoeker, gericht tegen mrs. W.H.B. den Hartog Jager, W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, C.A.M.J. Raymakers en T.E. van der Spoel, leden van het Hof van Discipline.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, G.J.S. Bouwens en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.