Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3563
Zaaknummer
12-120A+12-121A
Inhoudsindicatie
Klacht advocaat in hoedanigheid curator; klacht advocaat wederpartij. Ontvankelijkheid klacht in verband met tijdsverloop. Beperkte toetsing door tuchtrechter van handelen van advocaat in hoedanigheid faillissementscurator. Curator heeft vertrouwen in advocatuur niet geschaad. Advocaat heeft niet de aan haar toekomende grote mate van vrijheid de belangen van haar cliënt (de curator) te behartigen op een wijze die haar goeddunkt overschreden. Klacht is ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 12 december 2012
in de zaken 12-120A en 12-121A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer mr.
gemachtigde: mr.
klager
tegen:
1. de heer mr. (in de zaak 12-120A)
2. mevrouw mr. (in de zaak 12-121A)
advocaten te Amsterdam
gemachtigde: mr.
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 april 2012 met kenmerk GK/YH 1112-177, door de raad ontvangen op 1 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2012 in aanwezigheid van klager en verweerders bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad
- de stukken genummerd 1 – 19 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 26 april 2012 behorende inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) is in 2004 een onderzoek begonnen naar de activiteiten van X. Bij beschikking van 15 maart 2005 heeft de AFM X bevolen zijn activiteiten met onmiddellijke ingang te staken en o.a. gevorderd dat X uiterlijk op 29 april 2005 gegevens uit zijn administratie zou overleggen. Vanaf april 2005 heeft klager X bijstand verleend in het kader van de door AFM gegeven beschikking.
2.3 Nadat op 5 april 2005 twee schuldeisers van X zijn faillissement hadden aangevraagd, is X op 15 juni 2005 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder sub 1 als curator. Verweerder sub 1 wordt hierna aangeduid als de curator.
2.4 Op 13 mei 2005 hebben schuldeisers van X beslag gelegd onder de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van klager. In het hiertoe op die datum betekende beslagrekest is vermeld dat op 3 mei 2005 de behandeling van de op 5 april 2005 ingediende faillissementsaanvraag van X heeft plaatsgevonden.
2.5 Y verrichtte (ook al voor 2004) werkzaamheden voor X gerelateerd aan zijn financiële activiteiten. Y ontving van X betaling voor zijn werkzaamheden. Y heeft op 24 mei 2005 EUR 220.326,21 overgemaakt op de rekening van de Stichting Derdengelden van het kantoor van klager onder vermelding van "Zahlungsgrund: Betaling [X]".
2.6 Op aanwijzing van X heeft klager in de periode tussen 24 mei 2005 en half juni 2005 ruim twintig betalingen verricht met gelden afkomstig van het door Y op zijn derdengelden rekening gestorte bedrag.
2.7 In augustus 2005 is klager in ieder geval in één televisieprogramma (NOVA) verschenen waar hij door de presentator is voorgesteld als "de advocaat van X".
2.8 In diverse landelijke dagbladen zijn vanaf 2005 berichten over het faillissement van X verschenen, waaronder interviews met de curator. In een artikel in het NRC van 18 maart 2006 is te lezen:
"Curator [naam verweerder sub 1] heeft vastgesteld dat, kort voor X in juni vorig jaar failliet werd verklaard, opvallende betalingen hebben plaatsgehad via twee van zijn advocaten. Van één van hen vordert hij geld terug. [naam verweerder sub 1] bevestigt dat het gaat om advocaat [naam klager] uit [vestigingsplaats kantoor klager]."
2.9 De curator heeft in een civiele procedure veroordeling van klager, de maatschap van klager en hun Stichting Derdengelden gevorderd tot betaling aan de boedel van EUR 220.326,21 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 mei 2005. De curator, bijgestaan door verweerster sub 2, heeft aan deze vordering onder meer ten grondslag gelegd dat de Stichting Derdengelden en de maatschap paulianeus hebben gehandeld en dat klager, zijn maatschap en de Stichting een onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers van X hebben gepleegd aangezien het handelen van klager de in art. 341 Sr strafbaar gestelde bedrieglijke bankbreuk oplevert, althans een medeplegen daarvan, althans medeplichtigheid daaraan.
2.10 Op 15 februari 2008 heeft een comparitie van partijen in de civiele procedure plaatsgevonden. Uit de aantekeningen van verweerster sub 2 komen de volgende citaten.
"9. [klager] (en de Maatschap en de Stichting Derdengelden) hebben zelf artikel 344 Sr overtreden. [Klager] heeft immers het bedrag aan de boedel onttrokken, althans de Stichting Derdengelden heeft deze gelden aan de boedel onttrokken, de Stichting Derdengelen heeft de betaling door [Y] aan [X] aangenomen en [het kantoor van klager] heeft betaling van haar declaraties ten laste van dit bedrag aangenomen. 10. Daarnaast zijn [klager], de Maatschap en/of de Stichting Derdengelden medepleger dan wel medeplichtig geweest aan de overtreding van artikel 341, a onder sub 1 en sub 3 Sr door [X] (zie dagvaarding)."
2.11 In de door verweerster sub 2 opgestelde memorie van antwoord van 31 maart 2009 in de civiele procedure is o.m. te lezen:
"66. Daarmee hebben [X] en Appellanten [waaronder klager] jegens de gezamenlijke crediteuren een onrechtmatige daad gepleegd. Hun handelen levert immers de in art. 341 Sr strafbaar gestelde bedrieglijke bankbreuk op, althans vormt een medeplegen daarvan, althans medeplichtigheid daaraan."
"107. De geschonden norm ligt besloten in art. 341 Sr; [X] heeft ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, dat wil zeggen: terwijl hij wist dat hij gezamenlijke schuldeisers benadeelde en dat zijn faillissement was aangevraagd en niet meer kon worden voorkomen, bepaalde schuldeisers bevoordeeld."
"112. Een tweede grondslag voor de terugvordering van het Bedrag vormt de Actio Pauliana, die hierna zal worden besproken."
"115. Voor zover [klager] vervolgens voor [X] met het bedrag andere schuldeisers van [X] heeft voldaan, was er sprake van handelingen in strijd met artikel 42 Fw of 47 Fw, afhankelijk van de vraag of de vorderingen opeisbaar waren."
2.12 Nadat de civiele vordering van de curator in eerste aanleg was toegewezen, heeft het hof bij eindarrest van 24 mei 2011 het vonnis vernietigd en de vordering van de curator afgewezen.
2.13 De curator heeft in 2007 bij de deken een klacht tegen (thans) klager ingediend. Deze klacht bestond uit drie onderdelen, te weten: (a) dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van betalingen in de wetenschap dat het faillissement van X was aangevraagd, hetgeen bedrieglijke bankbreuk ex art. 341 Sr oplevert en onrechtmatig is, (b) dat klager in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende beroepsregels doordat hij zijn derdengeldenrekening door zijn cliënt (X) heeft laten gebruiken om daarmee betalingen te verrichten en (c) dat klager met grote stelligheid en tegen beter weten in heeft beweerd dat hij ten tijde van de doorbetalingen in mei/juni 2005 niet wist dat het faillissement van X was aangevraagd. De raad heeft bij beslissing van 18 maart 2008 onderdeel (b) gegrond verklaard en de onderdelen (a) en (c) ongegrond verklaard. De curator is tegen de ongegrondverklaring van de onderdelen (a) en (c) in beroep gegaan bij het hof van discipline, (thans) klager heeft berust in de gegrondbevinding van onderdeel (b). Het hof heeft bij beslissing van 2 februari 2009 het oordeel van de raad ten aanzien van onderdeel (a) met verbetering van gronden bekrachtigd en de curator in klachtonderdeel (c) niet- ontvankelijk verklaard.
2.14 De curator heeft strafrechtelijke aangifte gedaan tegen klager. Het OM is niet overgegaan tot vervolging van klager.
2.15 In de faillissementsverslagen die de curator periodiek publiceerde maakt hij in het hoofdstuk "procedures" melding van de voortgang in de civielrechtelijke procedure en in de tuchtprocedure die de curator tegen klager had aangevangen. In het achtste faillissementsverslag van 16 juni 2008 is hierover te lezen onder het subkopje "Advocaat van de heer [X]":
"De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als een civielrechtelijke procedure gevoerd tegen een van de advocaten van de heer [X] in verband met betalingen die die advocaat uit het vermogen van de heer [X] heeft verricht terwijl hij wist dat het faillissement van zijn cliënt was aangevraagd. In beide zaken is uitspraak gedaan. In de tuchtprocedure is de klacht van de curator op een punt gegrond verklaard en op twee punten ongegrond. De curator is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. In de civielrechtelijke procedure is de advocaat van de heer [X] op 2 april 2008 veroordeeld om circa EUR 220.000 aan de boedel te betalen. De advocaat heeft aangekondigd in hoger beroep te zullen gaan.".
In het dertiende faillissementsverslag van 11 februari 2011 is over de procedures te lezen onder het subkopje "Advocaat van de heer [X]":
"De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als een civielrechtelijke procedure gevoerd tegen een van de advocaten van de heer [X] in verband met een betaling die deze advocaat vlak voor het faillissement van de heer [X] heeft ontvangen en betalingen die hij vervolgens in opdracht van de heer [X] heeft verricht. De tuchtrechtelijke procedure is inmiddels geëindigd (zie verslag 10). In de civielrechtelijke procedure bij het gerechtshof Amsterdam is op 2 februari 2010 tussenarrest gewezen. In dit tussenarrest geeft het gerechtshof de wederpartij de gelegenheid tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van de curator dat het op de derdengeldenrekening van de advocaat gestorte bedrag behoorde tot het vermogen van de heer [X]. Op 7 juni 2010 en op 31 augustus 2010 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Vervolgens hebben partijen een memorie na enquête en een memorie van antwoord na enquête genomen. De zaak staat voor arrest op 1 maart 2011."
2.16 Bij brief met bijlagen van 2 november 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij zonder voorbehoud hebben vermeld dat klager gelden van X in opdracht van X heeft overgemaakt, waarbij zij deze vermelding in de strafrechtelijke sfeer hebben betrokken;
b) als gevolg van de onder a) genoemde mededelingen in de faillissementsverslagen en uitlatingen in de pers en/of aan derden, er voor klager nadelige perspublicaties zijn verschenen;
c) zij aan de pers direct of indirect (dat wil zeggen via derden aan wie de curator deze uitlatingen heeft gedaan) hebben meegedeeld of hebben bevestigd dat de advocaat bij wie de curator de door hem als feit verkondigde fraude c.q. onrechtmatigheid dacht te traceren, klager betrof;
d) zij klager hebben aangeduid als "advocaat van [X]", terwijl een ieder (inmiddels) wist dat dat klager was;
e) hebben geweigerd direct bij de betaling van het bedrag door Y in mei 2005 betrokkenen te horen, die de stellingen van klager en derhalve niet die van de curator onderschreven;
f) zij klager onder dreiging van het doen van strafrechtelijke aangifte ertoe hebben getracht te bewegen het bedrag af te staan aan de boedel, wat neerkomt op chantage;
g) zij de civielrechtelijke procedure hebben ingestoken met strafrechtelijke inkleuring daarvan en dat zij zich onheus en op krenkende wijze onder meer tijdens pleidooien, als ook onnodig grievend, over klager hebben uitgelaten;
h) zij zich niet hebben onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan de curator wist althans behoorde te weten dat die onjuist waren en onvoldoende hebben gedaan om de gevolgen te redresseren, nadat de procedures voor klager positief waren uitgevallen.
4 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID
4.1 Verweerders hebben een beroep gedaan op niet-onvankelijkheid van klager nu zijn klacht betrekking heeft op handelen en nalaten dat plaatsvond van medio 2005 tot en met medio 2008.
4.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. In verschillende uitspraken van het hof van discipline wordt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.
4.3 De raad constateert dat het handelen en nalaten, waarop de klachtonderdelen betrekking hebben, heeft voortgeduurd tot in 2011, het jaar waarin klager zijn klacht tegen verweerders heeft ingediend. Van een te groot tijdsverloop tussen de verweten gedragingen van verweerder en het indienen van de klacht, is dus geen sprake.
4.4 Klager is ontvankelijk in zijn klacht tegen verweerders.
5 BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in ieder geval klachtonderdelen a), b), c), d) en f) alleen zijn gericht tegen verweerder sub 1, de curator. Klachtonderdelen e), g) en h) zijn gericht tegen beide verweerders.
5.2 De raad stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. De taakuitoefening van de advocaat als faillissementscurator behoort niet tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. Het advocatentuchtrecht blijft wel gelden voor de advocaat die optreedt als faillissementscurator wanneer hij handelingen verricht die in wezen niet te onderscheiden zijn van het optreden als advocaat en indien hij zich bij de vervulling van zijn functie van curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. In het algemeen zal het vertrouwen in de advocatuur worden geschaad als sprake is van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.3 De door de rechtbank in het faillissement benoemde rechter-commissaris houdt toezicht op de wijze waarop de curator de failliete boedel beheert en vereffent. Art. 69 Fw biedt schuldeisers en de gefailleerde de mogelijkheid bij de rechter-commissaris bezwaar te maken tegen een handelen of nalaten door de curator. Gesteld noch gebleken is dat er over de handelwijze van de curator is geklaagd bij de rechter-commissaris.
Ad klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.4 De gedragingen waarop deze klachtonderdelen betrekking hebben betreffen handelingen van verweerder sub 1 uitsluitend in zijn hoedanigheid van curator, waarbij de belangen van de boedel (de schuldeisers) voorop staan. Deze handelingen hebben naar het oordeel van de raad niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Ten overvloede wijst de raad nog op het volgende. De juistheid van de feiten waarop het verwijt onder c) is gebaseerd, is niet komen vast te staan. De curator ontkent dat hij aan journalisten of wie dan ook de naam van klager heeft genoemd. Klager heeft daarbij zelf ter zitting bevestigd dat hij in een televisieprogramma als advocaat van X is verschenen. Aldus kan hij de curator niet verwijten dat journalisten nadien het verband hebben gelegd tussen klager en "de advocaat van de heer [X]" genoemd in de faillissementsverslagen van de curator.
5.5 Klachtonderdelen a,b, c en d zijn ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.6 Ten aanzien van dit onderdeel inhoudend dat de direct betrokkenen bij de betaling op 24 mei 2005 op de derdengelden rekening van het kantoor van klager hadden moeten worden gehoord door verweerders, overweegt de raad het volgende. De curator, bijgestaan door verweerster sub 2, heeft getracht het boedelactief in het faillissement van [X] te verhogen door het bedrag dat de Stichting Derdengelden van klagers kantoor had ontvangen terug te halen. Klager en verweerders (deze laatsten als curator en zijn advocaat) stonden in deze kwestie als wederpartijen tegenover elkaar. In zijn algemeenheid rust op een advocaat en zijn cliënt geen verplichting jegens de wederpartij onderzoek te doen naar bewijsmateriaal dat het standpunt van de wederpartij kan ondersteunen. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin een advocaat onderzoek dient te doen naar het mogelijke bewijsmateriaal dat de wederpartij van zijn cliënt kan overleggen, maar daar gaat het om een verplichting jegens de eigen cliënt. Jegens de wederpartij kan zo'n verplichting in zijn algemeenheid niet worden aangenomen. In het geschil tussen de curator en klager is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een uitzondering hierop rechtvaardigen.
5.7 Klachtonderdeel e is ongegrond.
d Ad klachtonderdeel f)
5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f) inhoudend dat verweerders klager onder druk hebben gezet en hebben gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte om hem te bewegen het bedrag van ruim EUR 220.000 aan de boedel af te dragen, oordeelt de raad als volgt. Zoals hiervoor uiteengezet stond de curator, bijgestaan door verweerster sub 2, lijnrecht tegenover klager in deze kwestie. Verweerster sub 2 geniet als advocaat een ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar, veelal in overleg met haar cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid in te perken. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van klager (als wederpartij van de curator) nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. In dat geval is het zelfs denkbaar dat het belang van de eigen cliënt moet wijken voor dat van de wederpartij. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake.
5.9 Niet is komen vast te staan dat de curator klager op ontoelaatbare wijze onder druk heeft gezet om hem te bewegen het bedrag af te dragen. De curator heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat het algemeen beleid van rechters-commissarissen en curatoren is om, in het geval zij in een faillissement een vermoeden hebben van een strafbaar feit, daarvan aangifte te doen, tenzij dit niet in het belang zou zijn van de boedel. Ook in het faillissement van X was dit het beleid. De curator heeft in het overleg met klager over een minnelijke regeling over afdracht door klager van het door de Stichting Derdengelden ontvangen bedrag aan de boedel geconstateerd dat als hij aangifte tegen klager zou doen, een minnelijke regeling uitgesloten zou zijn. Deze situatie ("aangifte doen tenzij het belang van de boedel zich daartegen verzet") is een andere dan waarvan klager bij de formulering van zijn klacht ten onrechte is uitgegaan ("meewerken aan afdracht aan de boedel of er volgt aangifte").
5.10 De curator diende het maatschappelijk belang bij het doen van aangifte als er sprake was van een vermoeden van een strafbaar feit af te wegen tegen het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij een zo groot mogelijk boedelactief. Niet gebleken is dat de curator of verweerster sub 2 deze belangen op onzorgvuldige wijze tegen elkaar hebben afgewogen.
5.11 Tenslotte merkt de raad in het kader van dit klachtonderdeel nog het volgende op. Anders dan hetgeen klager in het klachtdossier lijkt te betogen (doch op de zitting enigzins heeft teruggenomen) worden de eisen te stellen aan de handelwijze van een advocaat van de wederpartij niet anders (strikter) als (i) zijn cliënt een advocaat/curator is en/of (ii) de wederpartij advocaat is. De vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen, zijn en blijven ruim, daarbij maakt het niet uit of de wederpartij een advocaat is. Niet gebleken is dat verweerders deze grenzen hebben overschreden.
5.12 Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
5.13 Het verwijt dat verweerders in de civiele procedure tegen klager zich onheus en op krenkende wijze over klager hebben uitgelaten en ten onrechte de verwijten aan het adres van klager hebben voorzien van een strafrechtelijke kwalificatie, acht de raad ongegrond. Het klachtonderdeel betreft (i) het handelen van de curator in zijn hoedanigheid van wederpartij van klager in de door hem tegen klager aanhangig gemaakte civiele procedure en (ii) het optreden van verweerster sub 2 als advocaat van de curator, de wederpartij van klager.
5.14 Nu dit klachtonderdeel ook is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De door klager gewraakte uitlatingen kunnen deze toets doorstaan. Het stond verweerders in dit geval vrij de feiten die zij aanvoerden ter onderbouwing van hun civiele vordering tegen klager te kwalificeren als onrechtmatig, paulianeus en/of als strafbaar feit. De aangevoerde feiten konden deze kwalificatie dragen. Dat de civiele rechter de vordering van de curator tegen klager heeft afgewezen doet hieraan niet af.
5.15 De raad heeft geen onnodig grievende uitlatingen in de door verweerster sub 2 opgestelde en door partijen overgelegde processtukken aangetroffen.
Ad klachtonderdeel h)
5.16 Ook het laatste klachtonderdeel, inhoudend dat verweerders zich niet ervan hebben onthouden feitelijke gegevens te verstrekken waarvan de curator wist of behoorde te weten dat die onjuist waren en onvoldoende hebben gedaan om de gevolgen te redresseren nadat de procedures voor klager positief waren uitgevallen, is ongegrond. De wijze waarop de curator in zijn faillissementsverslagen verslag heeft gedaan van de door hem tegen klager gevoerde procedures valt primair onder het toezicht van de rechter-commissaris en niet onder het toezicht van de tuchtrechter. Alleen als de curator in zijn verslaglegging het aanzien van de advocatuur zou hebben geschaad kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad constateert dat de curator op zakelijke en feitelijk niet onjuiste wijze verslag heeft gedaan van de door hem tegen klager gevoerde procedures. Een verdere beoordeling van de verslagen door de raad is dus niet aan de orde.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, P. van Lingen, M.W. Schüller en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- de gemachtigde van klager
- de gemachtigde van verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl