Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3055
Zaaknummer
12-133
Inhoudsindicatie
Voorzitter beoordeelt klaagster ontvankelijk in haar klacht ondanks de aldus de behandelende deken in zijn aanwezigheid tussen partijen bereikte minnelijke regeling. Op grond van artikel 46d lid 2 van de Advocatenwet vervalt de bevoegdheid van de klager om te verlangen dat de klacht ter kennis wordt gebracht aan de raad van discipline pas als een minnelijke schikking op schrift is gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de klacht is ingediend en de deken is ondertekend, hetgeen niet het geval is. De klacht betreft het te kort geschoten optreden van verweerster als raadsvrouwe van klaagster in een kwestie die betrekking had op haar verhouding met haar werkgever en de in rekening gebrachte kosten. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 juli 2012
in de zaak 12-133
naar aanleiding van de klacht van:
X
wonende te A
klager
tegen:
mr. Y
advocaat te A
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht van 29 juni 2012 met kenmerk 1112-9195, door de raad ontvangen op 2 juli 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Op 11 juli 2012 heeft de raad nog een kopie van een brief van klaagster van 8 juli 2012 aan de deken ontvangen, waarin zij aangeeft dat het klachtdossier het opstellen van een brief moet heten.
1.
Klaagster heeft bij brief van 17 december 2011 zich bij de deken beklaagd over verweerster. Dat bezwaar over het optreden van verweerster is aanvankelijk aangemerkt als een verzoek om bemiddeling. Nadat verweerster op genoemde brief van klaagster had gereageerd heeft er ten overstaan van de deken op 26 maart 2012 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Dat heeft volgens geresulteerd in een brief van de deken met een regeling tegen finale kwijting waarbij de klachten werden beschouwd als opgelost. De deken heeft vervolgens het dossier gesloten.
2.
Op 28 maart 2012 heeft klaagster (toch) een klacht ingediend en verzocht om die klacht door te zenden naar de raad. Daar is de klacht op 2 juli 2012 binnengekomen. De klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden afgedaan.
3.
De klacht betreft het optreden van verweerster als raadsvrouwe van klaagster in een kwestie die betrekking had op haar verhouding met haar werkgever en de gang van zaken in het kader van een re-integratietraject dat door het UWV op gang was gebracht omdat klaagster al geruime tijd arbeidsongeschikt was. In het kader van dat re-integratietraject was een voor klaagster ongunstige second opinion uitgebracht. Het ging erom deze – onjuist gebleken – second opinion uit het dossier van klaagster dat de werkgever aanhield of aangelegd had te verwijderen. Klaagster spreekt in dit verband over het opstellen van een brief door verweerster, waarvoor klaagster zich tot verweerster had gewend. Klaagster verwijt verweerster dat zij daarbij op een verkeerde wijze heeft geopereerd en beklaagt zich bovendien over het feit dat haar, nadat pogingen om een toevoeging te bewerkstelligen waren mislukt, daarvoor € 1.000,- in rekening werd gebracht. Dat bedrag werd later door verweerster overigens gematigd tot € 750, de eigen bijdrage die klaagster verschuldigd zou zijn geweest als wel toevoeging zou zijn verleend.
4.
De eerste vraag die aan de orde is is de vraag of klaagster nog het recht heeft om een klacht in te dienen nadat op 26 maart 2012 tussen partijen overeenstemming was bereikt in het bemiddelingsgesprek. Van belang is in dit verband artikel 46d lid 2 van de Advocatenwet: pas als een minnelijke schikking op schrift is gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de klacht is ingediend en de deken is ondertekend vervalt de bevoegdheid van de klager om te verlangen dat de klacht ter kennis wordt gebracht aan de raad van discipline. Uit het dossier blijkt niet dat aan deze voorwaarden is voldaan en dat betekent dat klaagster (in zoverre) ontvankelijk is. De vraag of partijen ten overstaan van de deken op 26 maart 2012 tot volledige overeenstemming zijn gekomen verliest zijn belang voor de ontvankelijkheid. Als er vervolgens toch een klacht wordt ingediend geeft de wet de hiervoor genoemde regeling.
5.
De klacht zelf:
Klaagster is ontevreden over het optreden van verweerster. Maar uit het dossier blijkt niet dat zij, verweerster, anders of tegen de afspraken in in haar bemoeienissen met de kwestie verder is gegaan dan bij een goed en verantwoord handelend advocaat in een kwestie als deze past. Bij de second opinion gaat het om een brief van de werkgever van 15 april 2011. Verweerster heeft in haar contacten met Aveant, de organisatie die de re-integratie van klaagster begeleidde of verzorgde, naar zij zelf, verweerster, onweersproken stelt eind juli 2011/augustus 2011 aangegeven dat klaagster het met die brief niet eens was maar dat het niet opportuun was om daarop op dat moment te reageren. Het ging er volgens verweerster om – en ook dat is onvoldoende weersproken – de re-integratie, die stagneerde, vlot te trekken. Dat verweerster toen een fout maakte of tegen de instructies van klaagster in handelde of anderszins handelde op een wijze die een tuchtrechtelijk verwijt oplevert komt niet uit de verf. Het kan – maar dat staat niet vast – een inschattingsfout zijn geweest van verweerster maar dat is op zichzelf niet voldoende. De kwestie verloor bovendien zijn belang omdat in september 2011 uit een deskundigenoordeel van het UWV bleek dat klaagster (en daarom ging het bij die second opinion) niet tekort was geschoten. Aveant, de bemiddelaar, was “ te voortvarend te werk gaan met het aanbod tot wachttijdbemiddeling “ en ook werd er te indringend contact met haar opgenomen. Wat er verwijtbaar is aan het feit dat verweerster bij die stand van zaken ook nadien, in september 2011 of later, geen pogingen meer in het werk heeft gesteld om die brief uit het dossier bij de werkgever te doen verwijderen, kan de voorzitter evenmin zien. Haar inschatting dat dit – kort gezegd – contraproductief was omdat de re-integratie intussen weer op gang was gekomen is plausibel.
Evenmin komt uit de verf dat verweerster tekort is geschoten bij het nalopen van de mogelijkheden om klaagster in aanmerking te laten komen voor een toevoeging of dat zij klaagster teveel heeft gedeclareerd. Voor een discussie over de hoogte van de (gematigde) rekening is, als niet blijkt dat excessief is gedeclareerd, in een procedure als deze overigens geen ruimte. Evenmin is er reden om aan te nemen dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij niet op instructie van de echtgenoot van klaagster heeft geprobeerd om de kosten ten laste van Aveant te brengen.
De uitkomst is dat de klacht moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De klacht van klaagster tegen verweerster is kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 23 juli 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 juli 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht.