Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3113

Zaaknummer

R. 3744/11.146

Inhoudsindicatie

De advocaat had bij aanvang van de zaak gegronde redenen om aan te nemen dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. De door de advocaat aangevoerde redenen, meer in het bijzonder de gestelde overwaarde in de woning van klaagster, is niet door klaagster betwist. In de loop van de procedure is de advocaat duidelijk geworden dat klaagster over een aanzienlijk vermogen beschikte, zodat ook die omstandigheid ertoe leidde dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, zodat de advocaat ook lopende de behandeling van klaagsters zaak geen reden had om klaagster te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van 6 juli 2011 met kenmerk K11-063, zaaknr. 6132, door de Raad ontvangen op 7 juli 2011, heeft het Hof van Discipline middels een verwijzingsbeslissing de klacht ter kennis van de Raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Raad van 12 maart 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De Raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft de belangen van klaagster behartigd in een echtscheiding- en aanverwante procedures in de periode 13 september 2005 tot 13 juli 2009.

2.2 Bij brief van 13 september 2005 heeft verweerder aan klaagster de opdracht bevestigd.

2.3 Uit deze brief volgt dat verweerder aan klaagster een uurtarief in rekening brengt van € 180,-- exclusief 6% bureaukosten en 19% BTW.

2.4 Uit het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van de Rechtbank Breda van 25 september 2007 volgt de stelling van klaagster dat zij € 320.000,-- heeft gekregen van haar ouders, waarvan haar voormalige echtgenoot een bedrag van € 115.000,-- heeft gekregen.

2.5 Uit de beschikking van 13 november 2007 van de Rechtbank Breda volgt voorts dat klaagster eigenaar is van een woning. Voorts volgt uit dit proces-verbaal dat klaagster stelt dat zij een bedrag van € 60.000,-- aan haar voormalige echtgenoot heeft overhandigd in het kader van verrekening.

2.6 Bij ongedateerde brief, door de Raad van Discipline te ’s-Hertogenbosch op 22 februari 2011 ontvangen, heeft klaagster zich beklaagd over verweerder. 

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij haar bij aanvang van de zaak niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft gesteld dat met klaagster in september 2005 uitdrukkelijk is afgesproken dat de kosten voor de werkzaamheden van verweerder door haarzelf zouden worden voldaan. Verweerder heeft voorts gesteld dat klaagster daartoe ruimschoots in staat was omdat zij feitelijk de beschikking had over ruime spaartegoeden op diverse bankrekeningen die al dan niet op haar eigen naam werden aangehouden. Verweerder heeft voorts gesteld dat de declaraties voor de verrichte werkzaamheden tweemaandelijks aan klaagster zijn verzonden en dat deze declaraties ook steeds prompt door haar zijn voldaan. Voorts heeft verweerder gesteld dat naast de spaartegoeden, waarover klaagster de beschikking had gedurende de periode van rechtsbijstand is verleend, zij maandelijks ook betalingen van haar ouders en andere familieleden ontving, met behulp waarvan zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Om die reden is ook haar behoefte aan het ontvangen van een partneralimentatie in de procedure ter discussie gesteld.

 

5 BEOORDELING

5.1 De Raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft de (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat verweerder bij aanvang van de zaak gegronde redenen had om aan te nemen dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft het standpunt in de stukken en ter zitting nader onderbouwd. Door klaagster is niet betwist dat de woning een overwaarde had van tenminste € 300.000,00. Ten tijde van de aanvang van de rechtsbijstand waren de regels van de Raad voor Rechtsbijstand zodanig dat een dergelijke overwaarde in een woning niet kon leiden tot een geslaagd beroep op gefinancierde rechtsbijstand. Voorts is gebleken dat in de loop van de procedure aan verweerder duidelijk is geworden dat klaagster diverse bankrekeningen had met een aanzienlijk vermogen, welke omstandigheid ertoe leidde dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, zodat verweerder ook lopende de behandeling van de zaak geen reden had om klaagster te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Gelet op het vorenstaande acht de Raad de klacht ongegrond.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline acht de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door:  mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2012.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl