Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2451
Zaaknummer
R. 3720/11.122
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De advocaat heeft klager en zijn echtgenote bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klacht dat de advocaat onzorgvuldig heeft gehandeld door klager onvoldoende te informeren over de gevolgen van het convenant, alsmede dat de advocaat zich in de behartiging van een tegenstrijdig belang heeft begeven of kon begeven.
Inhoudsindicatie
Na een eerste gezamenlijk gesprek heeft klager ook afzonderlijk met de advocaat gesprekken gevoerd. De advocaat heeft ten onrechte nagelaten de opdracht schriftelijk te bevestigen, waarbij zij aandacht had behoren te geven aan de mogelijkheid dat zich een tegenstrijdig belang zou voordoen en aan de daaraan dan te verbinden consequenties. Onvoldoende is gebleken dat de advocaat klager naar behoren heeft geïnformeerd over zijn positie, hetgeen de advocaat gelet op de omstandigheden schriftelijk had behoren te doen.
Inhoudsindicatie
In het eerste afzonderlijk met de advocaat gevoerde gesprek heeft klager een ander beeld over zijn privéomstandigheden gegeven dan in het gezamenlijk gevoerde gesprek. De advocaat had daardoor de beschikking over eenzijdige informatie, die niet aan de andere partij is meegedeeld, waardoor aannemelijk werd dat een tegenstrijdig belang tussen klager en zijn echtgenote bestond althans zou kunnen ontstaan. De advocaat heeft ten onrechte de belangenbehartiging voortgezet. Klacht in beide onderdelen gegrond. Enkele waarschuwing.
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 1 maart 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de de-ken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht.
De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 26 mei 2011.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 5 december 2011, alwaar klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en verweerster zijn verschenen.
FEITEN
2.1 Verweerster heeft klager en zijn toenmalige echtgenote van februari 2009 tot en met oktober 2009 bijgestaan in hun echtscheidingsprocedure.
2.2 Verweerster heeft met partijen gezamenlijk twee besprekingen gevoerd, namelijk op 17 februari 2009 en op 15 juni 2009. Daarnaast heeft verweerster met klager drie gesprekken afzonderlijk gevoerd, namelijk op 29 april 2009, 26 mei 2009 en, voorafgaand aan de gezamenlijke bespreking, op 15 juni 2009.
2.3 Verweerster heeft een concept echtscheidingsconvenant opgesteld, dat door partijen op 15 juni 2009 is getekend.
Het echtscheidingsconvenant behelst onder meer – kort gezegd – de onderbe-deling van klager. Het convenant bevat voorts de bepaling dat partijen jegens elkaar afstand doen van het recht ontbinding te vorderen.
2.4 Het convenant is op gemeenschappelijk verzoek van partijen opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van de Rechtbank Dordrecht d.d. 26 augustus 2009. De beschikking is in de registers van de gemeente Rozenburg inge-schreven op 9 oktober 2009.
KLACHT
3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:
a. verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld door klager niet op afdoende wijze te informeren en te adviseren omtrent de wederzijdse marges en mogelijkheden en heeft zich tevens er niet van vergewist of hetgeen par-tijen samen waren overeengekomen ook daadwerkelijk voor beiden dui-delijk en hun beider wens was. De advisering is niet schriftelijk geschied;
b. verweerster heeft zich, daar zij op de hoogte was van de feitelijke situatie van klager, begeven in de behartiging van tegenstrijdige belangen en kon daardoor het belang van klager en dat van zijn ex-echtgenote niet blijven behartigen.
VERWEER
4. Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klachtonderdeel a
5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, be-langrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.
5.2 Uit het dossier blijkt dat verweerster een eerste bespreking met partijen gezamenlijk heeft gevoerd op 17 februari 2009. Daarna heeft zij gesprekken met klager afzonderlijk gevoerd op 29 april 2009 en op 26 mei 2009. Vervol-gens heeft op 15 juni 2009 een bespreking met partijen gezamenlijk plaatsge-vonden, Daarvoor had verweerster die dag eerst een bespreking met klager afzonderlijk gevoerd.
Niet gesteld of gebleken is dat verweerster de inhoud van de opdracht en van de besprekingen aan klager en zijn echtgenote schriftelijk heeft bevestigd.
5.3 Reeds wegens het feit dat verweerster voor twee partijen optrad, lag het op de weg van verweerster om de opdracht bij aanvang schriftelijk aan partijen te be-vestigen. Daarin had zij, gelet op gedragsregel 7, aandacht behoren te geven aan de mogelijkheid dat zich een tegenstrijdig belang zou voordoen en aan de daaraan dan te verbinden consequenties.
5.4 Vast staat dat partijen een convenant wensten te sluiten waarin klager werd onderbedeeld.
Klager heeft echter aangevoerd dat het door de omstandigheden waarin hij destijds verkeerde niet goed tot hem is doorgedrongen wat de implicaties van het convenant waren. Verweerster heeft daartegenover onvoldoende aanne-melijk gemaakt dat zij klager naar behoren heeft geïnformeerd over zijn positie. Gelet op de omstandigheden had verweerster zulks schriftelijk behoren te doen teneinde te vermijden dat bij klager onzekerheid of misverstand zou bestaan over de inhoud en gevolgen van het convenant. Hierdoor is in dit geding ook onvoldoende gebleken dat verweerster zich ervan heeft vergewist dat het con-venant de werkelijke wil van klager weergaf.
5.5 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a gegrond.
5.6 Ten overvloede overweegt de Raad dat de gegrondverklaring niet impliceert dat vaststaat dat klager, indien verweerster de onder nummer 4.1 aangehaalde regel in acht had genomen, een ander convenant zou hebben gesloten dan hij heeft gedaan.
Klachtonderdeel b
5.7 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee partijen mag belasten indien de belan-gen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is.
5.8 Ter zitting heeft klager, in zoverre onbetwist, aangevoerd dat zijn echtgenote zich in het eerste gesprek met verweerster, derhalve het gezamenlijke gesprek van 17 februari 2009, zielig had voorgedaan, hetgeen volgens klager niet strookte met de werkelijkheid. Om die reden heeft klager het gesprek van 29 april 2009 met verweerster gevoerd buiten aanwezigheid van zijn echtgeno-te. In dat gesprek heeft klager, zo blijkt uit de stellingen over en weer van par-tijen, aan verweerster informatie gegeven over zijn situatie, die werd geken-merkt door mishandelingen door zijn echtgenote en de druk waar klager al ja-ren onder leefde.
5.9 Niet gesteld of gebleken is dat verweerster op 29 april 2009 de eenzijdig van klager verkregen informatie over de verhoudingen tussen partijen met de echt-genote van klager dan wel met partijen gezamenlijk heeft besproken of vastge-legd. Datzelfde geldt voor de inhoud van de latere eenzijdig met klager gevoer-de gesprekken.
5.10 De Raad is van oordeel dat verweerster door de voormelde ontwikkelingen de beschikking heeft gekregen over eenzijdige informatie, waardoor aannemelijk werd dat een tegenstrijdig belang tussen klager en zijn echtgenote bestond al-thans zou kunnen ontstaan.
Dit brengt mee dat verweerster ten onrechte de belangenbehartiging voor bei-de partijen heeft voortgezet.
Hierom acht de Raad klachtonderdeel b gegrond.
MAATREGEL
6.1 De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
BESLISSING
7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
legt als maatregel op een enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. J.A. van Keulen, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezig-heid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2012.
griffier voorzitter